quentie van bioscoopbezoek, waar door er, zoals de successen van be paalde publieksfilms aantonen, grote potentiële afzetmarkten voor ons bestaan. Wanneer men deze ontwikkelingen beschouwt, lijkt het mogelijk enige concrete aanbevelingen te doen: De al op gang zijnde sanering van het bioscooppark, d.w.z. aan de ene kant modernisering en zelfs nieuw bouw, en aan de andere kant aan hun tegenwoordige bestemming onttrekken van bedrijfspanden, zal moeten worden voortgezet. Dit zal in de ene stad in meerdere mate het geval moeten zijn dan in de andere. Het Hoofdbestuur heeft inmiddels al het initiatief genomen om het Al gemeen Bedrijfsreglement zodanig te doen aanpassen, dat gerealiseerde saneringen door verouderde regle mentaire bepalingen niet hun zin verliezen. Ten aanzien van deze sanering lijkt het mij juist, op te merken, dat het verloren gaan van veel grote zalen dient te worden voorkomen. Onder 'grote zaal' is hierbij niet zonder meer een zaal met veel zitplaatsen te verstaan, maar een zaal waarvan het doek groot is in verhouding tot die zaal. Een waarschuwing voor een ongebreidelde ontwikkeling, waarbij grote doeken worden opge offerd voor een aantal kleinere is mijns inziens op zijn plaats. Het zal uitermate belangrijk zijn, dat de betrokkenen voortdurend op de hoogte zijn van de voorkeuren van diverse groeperingen in het pu bliek voor bepaalde genres van films. Naar mijn mening zal de wat moeilijker film verder aan relatief belang winnen. Het was opvallend, hoe groot het aandeel van dergelijke films was in het hoofdprogramma van het recente festival te Cannes. Belangstelling bij filmverhuurders en exploitanten voor arthouse-pro- grammering is m.i. nodig, omdat de bezoekers van dergelijke films de sterkste binding hebben met de bio scoop, en omdat dergelijke films niet interessant zullen zijn om te worden gebruikt voor commerciële uitzendingen. Ook op andere gebieden zal een soepel beleid op zijn plaats zijn. Hierbij is o.m. te denken aan een aangepast prijsbeleid. De studie hierover, die vorig jaar op verzoek van het Hoofdbestuur is geschre ven**), kan voor een dergelijk be leid alleen de theoretische basis vor men. De ondernemers zullen bereid moeten zijn tot experimenteren met de daaraan verbonden risico's, en tot betaling van de kosten die nu eenmaal aan elk consumentenon derzoek zijn verbonden. Slotbeschouwing Onze organisatie is er een waarin vier groepen van ondernemingen sa menwerken. De mate van autono mie, die deze groepen dienen te hebben, is afhankelijk van de onder linge zakelijke verbondenheid. Dit leidt enerzijds tot een belangrijke statutenwijziging ten aanzien van de Afdeling Audiovisuele Produktie, waarvan de principes op deze ver gadering zullen worden behandeld. Anderzijds betekent dit niet, dat de taak van de andere drie afdelingen beperktdient te blijven tot regelin gen ten aanzien van de eigen leden. Het is, in tegendeel, mijn overtui ging, dat deze afdelingen een be langrijke functie kunnen vervullen door onderling overleg te plegen over vitale kwesties, zoals condities en termijnen, en langs deze weg tot oplossingen te komen. In mijn intreerede***) ben ik vrij uitvoerig ingegaan op het dilemma, dat voor leden kan ontstaan, als individuele belangen op korte ter mijn moeten worden opgeofferd voor gezamenlijke belangen op lan gere termijn. Deze problematiek zal actueel blijven. Zoals gezegd, is de kans, dat in zulke gevallen de juiste keuze wordt gedaan, in belangrijke mate afhankelijk van de wijze waar op de Nederlandse Bioscoopbond en zijn organen hun taken verrich ten. Met de belofte, dat het Hoofd bestuur hiervoor alles zal doen wat in zijn mag ligt, verklaar ik deze ver gadering voor geopend. Het jaarverslag van de Bond over 1982 en de financiële stukken wer den door de vergadering goedge keurd. De vergadering ging akkoord met het contributievoorstel van het Hoofdbestuur. Vervolgens werd een voorstel van het Hoofdbestuur aangenomen om een subsidie beschikbaar te stellen voor de organisatie van een Inter nationale Filmweek Amsterdam in november van dit jaar. Bovendien heeft de Bondsraad inge stemd met een voorstel van het Hoofdbestuur om de Afdeling Au diovisuele Produktie een andere sta tus te geven binnen de structuur van de Nederlandse Bioscoopbond. Door de gewijzigde omstandigheden in de bedrijfstak als geheel bestond de wenselijkheid om de toelatings eisen voor av-producenten binnen nader te bepalen grenzen te verrui men zodat een grotere groep produ centen binnen één organisatorisch verband kan worden verenigd. In de vacatures ontstaan door het periodieke aftreden van vier leden van het Hoofdbestuur vond de her benoeming plaats van de heren A.J.J. Duyvesteyn, Mr. P.A. Meer burg, J. van Willigen en R. Wijsmul- ler. In de vacature ontstaan door het aftreden van de heer G.F. de Clerck werd de heer Y. Brusse be noemd. 3 boven: de scheidende voorzitter van de Afde ling Audiovisuele Produktie, de heer G.F, de Clerck; onder: Nieuw benoemd Hoofdbe stuurslid, de heer Y. Brusse. S.B. Linder, 'The Harried Leisure Class' (New York en Londen, 1970) (Ned. vert: 'Arme elite! Toekomst en tijdge brek' (Groningen, 1971)) W.J.A. van Roosmalen en J.Ph. Wolff, 'Het gaat om de omzet. Nota over de mogelijkheden van het voeren van prijs politiek door bioscoopexploitanten' (Amsterdam, nov. 1982) In 'Film'.dec. 1982

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1983 | | pagina 5