media onvoldoende middelen zou den zijn voor de continuïteit en pluriformiteit van de speelfilmpro ductie. Gezien deze conclusie, die ook in internationaal verband is getrokken 5', zou men moeten aannemen, dat de voor het mediabeleid verant woordelijken alles in het werk stellen om de bioscopen op zijn minst te vrijwaren van alle vormen van oneerlijke concurrentie en van onbillijke lasten zoals het hoge B.T.W.-tariefNiet alleen zijn video verhuur en abonneetelevisie immers ondenkbaar zonder bioscoopfilms; ook de televisie, die, zoals mijn Duitse collega in een recent inter view heeft gezegd, zich altijd pre senteert als een zelfstandig medium, doet aan uitbuiting van de bioscoop film, en vraagt zich kennelijk onvol doende af, wat te doen als de voor raad van vertoonbare bioscoopfilms is uitgeput.6' Bij het mediabeleid ten aanzien van de bioscopen gaat het in principe om twee aspecten: het wegnemen, resp. vermijden van concurrentie vervalsing, en het creëren en hand haven van een zodanige opeenvol ging van vertoningstermijnen, dat bioscopen, video, betaaltelevisie, en open televisie een optimaal gebruik kunnen maken van de exploitatie mogelijkheden die de speelfilm biedt. Meer publiek in de bioscopen betekent namelijk niet minder be langstelling voor de andere media, maar bij een verstandig gekozen en goed gehandhaafde opeenvolging van vertoningstermijnen eerder, dat ook zij daarvan voordeel hebben. Het is immers de bioscoop, die voor de speelfilm als etalage en smaak maker fungeert. Wat de concurrentievervalsing be treft, kan worden gewezen op de nog steeds niet voldoende wettelij ke mogelijkheden, intellectuele eigendom en eigendom van exploi tatierechten te beschermen, waarbij met name de lacune op het gebied van de zg. parallelimport genoemd dient te worden. Eigenaardig is daarnaast het standpunt van vele politici, die vrije concurrentie zeggen te willen bevorderen, en die wellicht onbedoeld hier vaak het tegenovergestelde, namelijk concurrentievervalsing, bereiken. Bij een medium als abonneetelevisie is sprake van wat in de economie natuurlijke monopolies wordt ge noemd. Het door de Nederlandse 2 Bioscoopbond in de hoorzitting van de Kamercommissie'over de Media nota naar voren gebrachte stand punt, dat er hier slechts sprake zal ziin van strijd om de overheidscon- cessies, maar daarna nauwelijks van echte mededinging, is inmiddels juist gebleken. Nog veel belangrijker is het stand punt van de betrokken overheden ten aanzien van ordenende maatre gelen op het gebied van de eerder genoemde volgorde van vertonings termijnen. Voorvechters van de vrije concurrentie kunnen wijzen op aanvaardbare resultaten, die hier mee in de Verenigde Staten zijn bereikt. Vergeten wordt dan ech ter, dat deze alleen mogelijk zijn in een economie, waar grote onderne mingen gewend zijn, met het oog op hun eigen belang op lange ter mijn, de nodige zelfdiscipline op te brengen om af te zien van bepaalde winstmogelijkheden op korte ter mijn. In West-Europa, waar de heer sende economische orde het ont staan van een dergelijke zelfdisci pline niet in de hand heeft gewerkt, en waar het uit de pas lopen van zelfs maar één staat via het grens overschrijdende verkeer ernstige ge volgen heeft, zijn ordenende maat regelen in de afzienbare toekomst onmisbaar. Deze maatregelen kunnen van de overheid zelf ko komen, zoals in Frankrijk het geval is. Zij kunnen ook en ik denk, dat elke ondernemer daaraan de voorkeur geeft gebaseerd zijn op bindende afspraken tussen de belan genorganisaties, maar dan moet de overheid dergelijke afspraken sanc tioneren. In dit kader is de recente uitspraak van het Europese Hof, waarin de wettelijkheid van de Franse ordenende maatregelen is bevestigd, van eminent belang. Een overheid, die op grond van uit de negentiende eeuw daterende en in de theorie van de economische orde reeds lang verlaten opvattingen over de zg. free enterprise tot de conclusie komt, dat afzien van enige vorm van regeling automa tisch zal leiden tot een optimale situatie op het gebied van de media, zou het zich wel gemakkelijk ma ken, maar zou bijdragen tot het op drogen van de bron waarom het uit eindelijk gaat, namelijk de produc tie van nieuwe speelfilms. Hiermede zou uiteraard niet alleen een zake lijk, maar ook een groot cultureel belang worden geschaad. In dit kader wijs ik op een uitspraak van de redder van Chrysler: 'I am a great advocate of free enterprise, but that doesn't mean I live in the nineteenth century.'7' Sanering van het bioscooppark Ook als men positieve verwachtin gen heeft van de effecten van diverse maatregelen, van de ophef fing van concurrentievervalsing, en van ordening op het gebied van de vertoningstermijnen, zal men tot de conclusie moeten komen, dat het Nederlandse bioscooppark aanpas sing behoeft. Nederland is het enige Westeuropese land met ongeveer evenveel schermen (niet zitplaatsen) als vijftien jaar geleden. Zelfs in Frankrijk, waar het bioscoopbezoek zich, mede door passende over heidsmaatregelen, goed heeft ge handhaafd, zijn er ca. 20% minder zalen.8' Ik ben van mening, dat een vermin dering van het aantal zalen zeker niet alleen betekent, dat er biosco pen zijn, die een andere bestem ming moeten krijgen. Het is m.i. te verwachten, dat er op verschillende plaatsen nog nieuwe zalen zullen komen, maar anderzijds zal er een groter aantal moeten verdwijnen. Het elan van de bioscoopexploitan ten zal hier een grote rol kunnen spelen. Het is immers in het geheel niet zo, dat er slechts van afstoting sprake behoeft te zijn. Bioscoop gebouwen zijn veelal qua ligging en bouw geschikt voor andere vormen van recreatie, en het ligt helemaal niet voor de hand, dat bioscoop exploitanten de exploitatie daarvan geheel aan anderen overlaten. In dit kader is de aanbeveling in het NEHEM-rapport van belang, dat het beleid ten aanzien van de bestem ming van bioscoopgebouwen wordt versoepeld.9' Cinetone en Cineco In de afgelopen periode hebben de bij het beleid van onze studio be trokkenen zeer veel tijd en aan dacht gegeven aan de totstandko ming van een modern facilitair cen trum op het gebied van Cinetone, en het ziet er naar uit, dat deze acti viteiten met succes zullen worden bekroond. De beoogde agglomeratie dient, wat de Bioscoopbond be treft, in elk geval gemoderniseerde en goed geoutilleerde studio's en een daarbij behorend filmlaborato- rium te omvatten. Daarnaast zijn er andere faciliteiten nodig, die echter door derden zullen worden geëx-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1985 | | pagina 4