Met enige fantasie kunnen de beleidscontou
ren die door de discussie schemerden nog
wat verhelderd worden.
Wat de NEHEM betreft zal het van belang
zijn om aansluitend op de typische eigen
schappen van het Nederlandse film- en bio
scoopbedrijf een hiërarchie van beleidsinstru
menten te schetsen. Binnen die hiërarchie
kan men wellicht drie sporen onderscheiden.
In de eerste plaats de herstructurering van
het bioscoopbedrijf zelf; daarbij zal een goed
evenwicht moeten worden gerealiseerd
tussen de beleidsinstrumenten op bedrijfs-
en op brancheniveau.
In de tweede plaats zal dit herstructurerings-
beleid alleen kunnen slagen, wanneer dit aan
sluit op een economisch georiënteerd media
beleid, waarin bioscoop en film geen stief
moederlijke, maar juist prominente plaatsen
innemen.
Tot slot zal men onder ogen moeten zien,
dat een stimulering van filmaanbod en -pro-
duktie slechts op Europees niveau kan
worden aangepakt. De huidige voorzitter van
de EG-cultuurministers. Mr.Drs.Brinkman,
zal binnenkort al hiermee aan de slag gaan.
De structurele bijdrage van de afzonderlijke
nationale bisocoopbranche aan de verbete
ring van het internationale filmaanbod kan
binnen de typische internationale aanbod
economie van de film maar gering zijn. Het is
daarom van belang, dat een herstructure-
ringsbeleid, zoals dat nu in Nederland wordt
ontwikkeld, ook in andere Europese landen
van de grond komt. Wat dat betreft is het
van belang dat de NEHEM, vooral in deze
sector, de ruimte krijgt om deze voorbeeld
functie te vervullen.
In dit kader is het in mijn visie de taak van
de N.B.B, om de verbinding tot stand te
brengen tussen het eerste spoor het her-
structureringsbeleid met het tweede
spoor, de centrale plaats die de film in een
economisch georiënteerd mediabeleid van de
centrale overheid verdient. Daarbij is een
evenwichtige aandacht voor enerzijds tradi
tionele beleidsinstrumenten en strijdpunten,
en anderzijds geheel nieuwe beleidsinstru
menten noodzakelijk.
Met betrekking tot de BTW-problematiek als
traditioneel onderwerp zal een nieuwe weg
naar meer samenwerking met andere
informatieleveranciers zoals de uitgevers.
kunnen worden gezocht die in de fiscale uni
form eringsdrang van 5 naar 19 procent 'ge
tild' dreigen te worden. Met betrekking tot
de nieuwe beleidsinstrumenten zal bijv.
onderzocht kunnen worden in hoeverre ver-
mogenssteun aan het bioscoopbedrijf als
mediastrategische bedrijfstak zinvol kan zijn.
Verder zou men niet moeten schromen om
te verlangen, dat het Productiefonds voor
Nederlandse Films evenals het Bedrijfs
fonds voor de Pers een structurele voeding
krijgt uit de STER-pot. Inderdaad, de pers
lijdt schade door de omroepreclame, maar de
omroepreclame drijft mede op de speelfilms,
waarvoor de omroepen verhoudingsgewijs
vrijwel niets betalen.
Voeten:
(l)Drs.G.J.Kemme studeerde Politieke Wetenschappen en
Bestuurskunde aan de Universiteit van Amsterdam
(1973) en is sindsdien werkzaam in de mediawereld.
Voordat hij in 1984 een onderwijsopdracht in de me-
diaeconomie, het mediabeleid en de nieuwe media aan
dezelfde Universiteit aanvaardde, was hij als beleids-
en bestuursfunctionaris werkzaam in de omroep en pers
sector o.m. als directeur van de Stichting Moderne
Media, een overkoepeling van de Nederlandse uitgevers
organisaties.
Drs.Kcmme was (mede)oprichter van o.m. de federatie
voor regionale omroepen (ROOS), de Vereniging
Nederlandse Videotex Industrie (VNVI) en het Cen
trum voor Informatiebeleid (CIB), maakte verder o.m.
deel uit van de Stuurgroep Viditel en was nauw be
trokken bij de opzet van de Kaderregeling Elektronisch
Uitgeven, die door de NEHEM is uitgevoerd. Hij is be
stuurslid van de Stichting Onderzoek Massacommuni
catie en lid van het International Institute of Commu-
nication. Verricht als universitair medewerker onder
zoek naar bestuurlijke hervormingen in de telecommu
nicatiesector, en oefent daarnaast een adviespraktijk uit.
Publiceert regelmatig in de mediavakbladen.
(2) Prof.Dr.A.van der Zwan 'De pers en particulier onder
nemingsgewijze prodcutie'; rede jaarvergadering NDP
september 1981, o.m. gepubliceerd in 'Massacommu
nicatie', najaar 1981 (uitgave Stichting Onderzoek
Massacommunicatie, p.a. NIVE 's-Gravenhage).
(3) Zie verder ook: Drs.J.Ph.Wolff 'Speelfilm en Bio
scoop, temidden van andere media. Een jaarover
zicht', uitgave N.B.B., september 1985 en J.Th.van
Taalingen 'De bioscoopbond als onmisbaar element in
de ontwikkeling op audiovisueel gebied', maart 1985.
(4) Zie verder de bekende: 'Verkenning Bioscoopex
ploitanten', NEHEM, 's-Hertogenbosch, februari
1985.
(5) Samen met de Stichting Onderzoek Massacommu
nicatie organiseert de VSOM een jaarlijks congres,
op 13 en 14 maart 1986 gewijd aan: de ontwikke
ling van nieuwe mediamarkten.