Reactie van de Ministervan Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur bij het in ontvangst nemen van het onder zoeksrapport 'Film en publiek' op 20 maart ig86. Geachte heer Faasse, geachte aanwezigen, Hartelijk dank voor het rapport. Het zou te ver voeren nu al definitieve conclusies te verbin den aan hetgeen u in deze studie boven water hebt gehaald. Een voorlopige reactie wil ik u echter niet onthouden. Het besef groeit dat er in de geschiedenis van de film een periode is afgesloten, een periode waarin de bioscoop als het ware de natuurlijke partner was van de speelfilm. De feiten spreken voor zich. Speel films worden voor circa 70% bekeken via de televisie, voor 22% met behulp van de video recorder en 8% via de bioscoop. De televisie is de belangrijktste distributeur van speelfilms geworden en zelfs de videosec tor bereikt een ruimer publiek dan de bio scoop. De mogelijkheden om een film te zien zijn groter geworden en daarmee ook de onderlinge concurrentie, want de consument heeft niet de beschikking over meer geld en tijd gekregen. De verschuiving in de publieke belangstelling voor speelfilms heeft dan ook negatieve ge volgen gehad voor de bioscoopexploitatie. Afgezien van de effecten op de bioscoopex ploitatie, zijn de verschuivingen aan de pu- bliekskant niet zonder meer negatief. De af zetmogelijkheden van speelfilms zijn toege nomen, het publiek voor speelfilms is vermoe delijk groter dan ooit en, ook dat is verheu gend, de Nederlandse speelfilm neemt daarin een sterke positie in. Maar de medaille heeft een keerzijde en het rapport heeft daar nog eens op gewezen. De grootste afnemers van speelfilms dragen relatief het minste bij in termen van op brengsten en investeringen aan de nationale filmproductie. Eén bioscoopbezoeker draagt meer bij in de kosten van een speelfilm dan 100 televisiekijkers. Deze onevenwichtigheid wordt klemmender indien het bioscoopbezoek verder terugloopt. Het is mede met het oog daarop dat vanuit mijn departement nogal het accent is gelegd op de samenwerking met de omroepen. De samenwerkingsovereenkomst die er nu ligt heeft er toe geleid dat de om roepen voor circa 10% van de productie kosten participeren in nederlandse speel films. Een belangrijke eerste stap, maar dat percentage, lijkt me, moet aanzienlijk kunnen groeien. Nu er bij de omroep een fonds gevormd is uit de opbrengsten van de Bel gische kabeldoorgifte voor de productie van culturele programma's, hecht ik eraan dat aan deze samenwerking nieuwe impulsen worden gegeven, in goed overleg met alle betrok kenen. Ik denk echter ook dat bij de discussies over de inrichting van ons omroepbestel het in dit rapport gesignaleerde probleem nadrukke lijk moet worden meegenomen. De verminderde publieke belangstelling voor de bioscoop heb ik zoeven al gesignaleerd. Dit betekent nog niet dat de positie van de bio scoop binnen onze filmcultuur sterk aan kracht heeft ingeboet. Integendeel. Het film- aanbod in de bioscopen en de samenstelling van het bioscooppubliek, dat steeds meer ge lijkenis vertoond met dat van een schouwburg en concertzaal maken dat de bioscoop in de rij van vertoningsmogelijkheden een voortrek kersrol inneemt. De negatieve gevolgen voor de bioscoopex ploitatie maken wel ingrijpende aanpassingen aan de gewijzigde omstandigheden noodzake lijk. De Rijksoverheid volgt dit proces op afstand. De noodzakelijke herstructurering en het stre ven om de bioscoop weer aantrekkelijk te maken voor een ruimer publiek zijn ontegen zeggelijk een eerste verantwoordelijkheid van de direct betrokkenen. Voor zover daarbij de steun van een overheid onontbeerlijk is, dan is dat de lokale overheid, zoals dat ook het geval is bij de accomodaties op het gebied van de podiumkunsten. Dat neemt niet weg dat de Rijksoverheid daar in stimulerend kan optreden, zoals met de regeling voor filmhuizen, maar een lokale filmvoorziening is een verantwoordelijkheid van een lokale overheid. Ik ga afronden. Ik wil de onderzoekers danken voor de gedegen wijze waarop zij de opdracht hebben uitgevoerd en ik hoop dat al degenen die te maken hebben met de vertoning van films er hun voordeel mee kunnen, doen. Ik dank u.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1986 | | pagina 10