gehouden met de grammofoonplaten en de
televisie-uitzendingen van klassieke muziek.)
Het blijkt dus, dat het aandeel van het
bioscoopbezoek in de totale filmconsumptie
zeker een factor twintig hoger is dan dat van
het bezoek aan concertzalen in het totaal van
de luisteraars naar klassieke muziek.
Meer toegespitst op film, is de geringe
betekenis van dergelijke verhoudingsgetallen
ook nog als volgt te verduidelijken:
Volgens de schatting in de nota zijn de
percentages (in 1983)7:
televisie
bioscoop en filmhuis
video
van het
aantal 'viewings'
69
9
22
100
Stel nu, dat het bioscoopbezoek zou
verdubbelen. Bij gelijkblijvende aantallen
'viewings' bij televisie en video zouden deze
percentages dan resp. 63,3 16,5 en 20,2 zijn,
d.w.z., nog steeds zou het - dan volledig
gesaneerde - bioscoopbedrijf een klein deel
van het totaal der kijkers trekken! Omgekeerd
is het zo, dat een stijging van het aantal door
de televisie uitgezonden speelfilms in de
eerste plaats meer kijkers naar films en
minder kijkers naar andere televisiepro
gramma's betekent. In 1984 zijn er door de
televisie 38% meer films dan in 1983
uitgezonden, hetgeen een berekende toe
name van het aantal 'viewings' via televisie
van ruim negentig miljoen betekende.8 Het
moge duidelijk zijn, dat de vermindering van
het bioscoopbezoek in die zelfde periode met
ruim vier miljoen daarnaast een verwaar
loosbaar effect op de in het geding zijnde
verhoudingsgetallen heeft gehad.
De conclusie uit het voorafgaande is, dat het
niet zo zeer om het relatieve aandeel van de
bioscopen in het totaal aantal 'viewings' gaat,
maar om de absolute hoogte van het
bioscoopbezoek en de daarmee behaalde
omzet. Aan deze problematiek zou ik hier
niet zo veel aandacht hebben besteed, als het
niet zo zou zijn, dat misverstanden er over9 tot
een uitspraak kunnen leiden, zoals die in het
schrijven van de Raad voor de Kunst, dat 'de
bioscoop als markt voor de speelfilm, zowel
relatief als abosluut, weinig meer voorstelt'.
Deze uitspraak is vermoedelijk te verklaren
uit de, overigens prijzenswaardige snelheid
waarmee de Raad op de nota 'Film en
publiek' heeft gereageerd; zij moet evenwel
worden gecorrigeerd. Of men de op een markt
behaalde omzetten in absolute zin belangrijk
of onbelangrijk acht, is een kwestie van
beschouwing. Indien echter, zoals ook in de
brief van de Raad is vermeld, ca. 80% van de
omzetten op een markt afkomstig is van één
deel er van, c.q. als er zonder dat deel - de
bioscopen - geen filmproductie mogelijk is,
kan men niet stellen, dat dit deel relatief
weinig voorstelt.
Over de reacties op de nota 'Film en publiek'
kan het film- en bioscoopbedrijf verheugd
zijn. Dit geldt zowel voor de primaire reactie
van het ministerie, als voor het schrijven van
de Raad voor de Kunst, als voor de
dagbladartikelen. Wat de laatstgenoemde
betreft, is er voor het eerst sinds lange tijd
sprake van constructieve aandacht op grote
schaal. Het is te hopen, dat dit speciale
nummer van 'Film' tot de continuering
daarvan zal bijdragen.
drs. J.Ph. Wolff
15
1 Pieter van Lierop, 'Redt de 'Mona Lisa' op een postzegel 't
bioscoopbezoek?' (in Utrechts Nieuwsblad, 21-3-86)
2 'Film en publiek', blz.67
3 T.a.p., blz. 51
4 Dit komt vooral tot uiting in koppen als 'Weinig verschil
tussen film- en theaterpubliek' (Utrechts Nieuwsblad 19-3-
86) en 'Filmpubliek lijkt steeds meer op theaterpubliek'
(N.R.C. Handelsblad 20-3-86).
5 'Film en publiek', blz. 12
6 l%luisterdichtheid betekent ca. 12.000 personen; het
programma van Radio 4 is van 8.00-24.00 uur; er zijn ca.
1.200.000 concertbezoekers per jaar, en een concert duurt
gemiddeld 2 uur.
I.20O.0OO:(0,7xl20.OOOx365x—1:204
7 t.a.p., blz. 28 2
8 DrsJ.H.Faasse (R.U. Utrecht) en Mr.K.J.Farwerck
(N.E.H.E.M) dank ik voor hun desbetreffende opmerkin
gen.
9 Dat deze misverstanden er inderdaad zijn, bleek bijv. bij
het interview met mij in het programma 'De grote verwar
ring' van Radio Veronica op 23 maart jl.