eenkomst tussen de N.OSen het Productie fonds voor Nederlandse Films van juni 1982 de uitzending van een nationale film waar in de televisie overeenkomstig de in die over eenkomst neergelegde normen in de produk- tiekosten heeft bijgedragen, eerder kan plaatsvinden dan de normaal geldende ter mijn (te weten twee jaar na de bioscoop première in plaats van na veertig maanden). In bijzondere gevallen is zelfs een verdere verkorting van de termijn mogelijk. De N.B.B, heeft de aangelegenheid van de ter mijn van uitzending op analoge wijze gere geld. Hiervoor is al aangestipt, dat de televisie een bijdragen kan verstrekken in de produktiekos- ten. Voorzover het door de televisie verstrek te bedrag niet als vergoeding voor het uit zendrecht, dus als opbrengst, kan worden aangemerkt, is dan sprake van investering. Op zichzelf genomen is het een goede zaak, dat de nationale omroep in navolging van andere landen ten aanzien van de nationale film niet volstaat met een vergoeding voor uit zendrecht te verstrekken, doch tevens als co- financier optreedt. In het geheel van de finan ciering der produktiekosten heeft deze in breng van de televisie, hoe nuttig als zodanig ook, beperkte betekenis, zeker in het licht van de omvang van het televisiekijkend publiek ten opzichte van het bioscooppubliek De samenwerkingsregeling tussen N.O.S. en Productiefonds heeft ongetwijfeld stimule rend gewerkt. Overigens tekenen wij aan, dat deze regeling niet zover gaat, dat de omroep in alle speelfilmprojecten deelneemt. Er zal steeds een desbetreffend financieringsbe sluit van een zendgemachtigde moeten zijn. De collectiviteit van de omroep speelde in zoverre een rol, dat een zeer bescheiden be drag uit de algemene middelen van de N.O.S. van 300.000,— beschikbaar werd gesteld, waaruit door het C.O.P.-T.V. (Collectief Overleg Programmazaken Televisie) van de N.O.S. bijdragen aan zendgemachtigden kunnen worden verleend ten behoeve van 'projecten die een duidelijke bijdrage aan de Nederlandstalige cultuur leveren en/of waar bij de eigen programmagelden van de betref fende zendgemachtigde ontoereikend zijn om tot de minimum bijdrage (als vereist volgens de samenwerkingsovereenkomst; vT) te ko men'. Een collectieve bijdrage van de om roep als totaliteit van 300.000,— stelt na tuurlijk heel weinig voor. Om projecten bij zendgemachtigden over de drempel te trek ken, heeft dit fonds niettemin een positieve functie vervuld. Medio 1984 is de samenwerkingsovereen komst N.O.S./Productiefonds formeel ge- expireerd. Betrokkenen zijn de daarin op genomen regeling nadien blijven hanteren. Er vonden wel enige contacten plaats tussen de N.O.S. en Productiefonds omtrent de opzet voor een nieuwe samenwerkingsovereen komst doch die hebben niet geleid tot een meer formeel overleg dienaangaande. Intusssen heeft de N.O.S. weleen stichting in het leven geroepen die beoogt gelden beschik baar te stellen ten behoeve van co-produkties op het terrein van film en podiumkunsten en met de B.R.T. De middelen van deze stich ting, thans geheten Stichting Co-Productie fonds Binnenlandse Omroep (afgekort C.O.B.O.), worden verkregen uit de kabel gelden waarop de omroeporganisaties als auteursrechthebbenden aanspraak maken uit hoofde van de doorgifte van hun program ma's door Belgische kabelmaatschappijen. Het schijnt hier een pot van enige miljoenen guldens te betreffen. Of er een verdeling is ge maakt tussen film, podiumkunsten en B.R.T. is ons niet bekend. Besluiten inzake finan ciële bijdragen worden overigens genomen door het Stichtingsbestuur na ingewonnen advies van het C.O.P.-T.V. De bijdragen hebben niet het karakter van subsidiëring. C.O.B.O. participeert hiervoor in de op brengsten. De vraag is uiteraard, of de kabelgelden een extra injectie betekenen voor de co-produk ties waarin C.O.B.O. deelneemt. Dat zou al thans met het oog op de verhouding tussen te levisiekijkend en theaterbezoekend publiek een positieve ontwikkeling zijn. Wij hebben echter begrepen, dat C.O.B.O. zodanig zake- 17

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1986 | | pagina 19