lijk wil opereren, dat prijsopdrijving van pro-
duktiekosten en uitzendrechten wordt tegen
gegaan. Vooralsnog hebben wij de neiging dit
zo te interpreteren, dat C.O.B.O. een stuk
van de lasten die de zendgemachtigden op
grond van de samenwerkingsovereenkomst
tussen N.O.S. en Productiefonds plachten te
dragen, zal gaan overnemen. Er is dan geen of
nauwelijks sprake van extra gelden die de om
roep in co-produktie steekt.
Het is zaak, dat er op korte termijn duide
lijkheid komt omtrent de functionering van
C.O.B.O. In dit verband is het tevens in
teressant te weten, of het 'potje' van
300.000,- nog bestaat en zo ja, welke rol
dit dan in omroepfïnanciering speelt. Tenslot
te is het ook nodig inzicht te verkrijgen in de
rol van hetN.O.S.-facilitaire bedrijf. In de sa
menwerkingsovereenkomst was voor
N.O.S.-faciliteiten een zekere, bescheiden,
plaats ingeruimd in de financiering van de
kant van de zendgemachtigden, in dier voege,
dat concurrentie ten opzichte van de filmin
dustrie zo veel mogelijk werd voorkomen.
Gaat het N .OS .-facilitaire bedrijf zich voort
aan zelfstandig opstellen, anticiperend op een
mogelijke verzelfstandiging (mogelijke, om
dat dit element een onderdeel uitmaakte van
de inmiddels op losse schroeven gezette
mediawetgeving). Het zijn allemaal kwesties
waarin duidelijkheid moet worden verkregen,
doch dat niet alleen. Als men praat over het
belang van samenwerking op co-produktie-
gebied met de televisie, dan moeten er twee
zijdig beslissingen worden genomen. Gezien
de huidige zwevende toestand zijn dergelijke
beslissingen op zeer korte termijn dringend
noodzakelijk. Nu is het nog zo, dat de film
sector wikt en de N.O.S. beschikt.
J.Th. van Taalingen
18