kers wijzen er op, dat het grotere aanbod van
populaire films door televisie en video een
oorzaak vormt van het geconstateerde feit, dat
de vermindering van de bezoekfrequentie het
sterkst is bij de lager opgeleiden.8 Daarnaast
wijst de in 'Film en publiek' getrokken con
clusie echter wél op de juistheid van de eerder
opgemerkte gezamenlijke concurrentie van
bioscopen, televisie en video met andere vor
men van vrijetijdsbesteding.6
De door Faasse en Ganzeboom geconsta
teerde verandering van het aandeel, dat de
lager opgeleiden uitmaken van het bioscoop
publiek, heeft in reacties op hun nota bij
zonder veel aandacht gekregen. Zij hebben
evenwel zelf aangegeven, dat een deel van die
verandering toe te schrijven is aan een auto
nome factor, namelijk de omstandigheid, dat
het bioscooppubliek, evenals twintig jaar gele
den, grotendeels uit jongeren bestaat, terwijl
het gemiddelde opleidingsniveau van die jon
geren hoger is geworden.9
Een heel ander, eveneens interessant aspect
van de nota is, dat er in is gewezen op achteraf
onherstelbare tekortkomingen bij de opzet van
de enquête. Als belangrijke omissie is door de
onderzoekers het feit genoemd, dat aan de
kijkers van film op televisie niet is gevraagd
naar de frequentie waarmee ze kijken.10 Een
andere fout is geweest, dat de bij de enquête
gehanteerde omschrijving van 'filmhuis' zo
danig was, dat veel ondervraagden daaronder
ook de commerciële arthouse-bioscopen ver
staan zullen hebben."
Dat er op tekortkomingen van deze aard wordt
gewezen, is goed. De voor dergelijke onder
zoekingen verstrekte subsidies worden niet
alleen, en vermoedelijk niet eens in de eerste
plaats verleend ter bevrediging van weten
schappelijke nieuwsgierigheid, maar vooral
met het doel gegevens te verkrijgen, die kun
nen dienen ter fundering van te voeren beleid.
Dit is in het belang van alle betrokkenen. Het
is daarom zaak, bij de opzet van een onder
zoek op het gebied van film mede gebruik te
maken van bij de N.B.B, aanwezige expertise,
teneinde vermijdbare fouten te voorkomen.12
Zeer belangrijk is, dat Faasse en Ganzeboom
ook aandacht hebben geschonken aan de
wijze waarop gelden uit de exploitatie van
filmvertoningsrechten terugvloeien naar de
filmproductie. Op basis van de door Van
Taalingen bijeengebrachte gegevens13 zijn zij
tot de conclusie gekomen, dat 'ook bij een
optimale benutting van exploitatiemiddelen
als televisie, video en abonnee-televisie de
bioscopen naar alle waarschijnlijkheid de be
langrijkste bron van inkomsten voorde produ
cent zal blijven. Weliswaar gebeurt de ver
toning van films via andere kanalen ook niet
om niet, maar een producent heeft altijd nog
meer baat bij 1 bioscoopbezoeker dan bij 100
filmkijkers op televisie'.14
Het is tegen de achtergrond van deze uit
spraak, dat de eveneens in de nota te vinden
schatting van de verhoudingen waarin film via
de verschillende kanalen wordt 'geconsu
meerd' (aantallen 'viewings')0l50, buitenge
woon veel aandacht heeft getrokken. Op deze
kwestie wordt in een ander artikel in dit
nummer nader ingegaan. Vast staat, dat een
klein deel van deze 'consumptie' een oneven
redig groot deel van de productiekosten van de
films oplevert, en deze constatering vormt
terecht de basis van de in de nota opgenomen
aanbevelingen.
Bij hun aanbevelingen gaan Faase en Ganze
boom uit van de doelstellingen van het over
heidsbeleid ten aanzien van film, dat zij sa
menvatten als zorg voor de productie en ver
spreiding van Nederlandse, resp. kunstzinnige
films, waarbij de verspreiding van Neder
landse films ook op het buitenland is gericht.
De begrippen 'Nederlands' en 'kunstzinnig'
overlappen elkaar uiteraard slechts gedeel
telijk. (De verspreiding van 'kunstzinnige
films' wordt door de overheid gestimuleerd via
subsidiëring van distributeurs en filmhuizen.)16
Uitgaande van het aldus omschreven over
heidsbeleid en van de door hen geconstateerde
feiten, komen de schrijvers aan het slot van
hun nota tot enige aanbevelingen:
- Eén van de aanbevelingen betreft de verde
ling van subsidies over diverse kunstvor
men. Terecht stellen de schrijvers hier: 'On
danks de teruglopende bezoekcijfers trekt de
bioscoop nog altijd veel meer bezoekers dan