beziggehouden met de gedachte van een seniorenbioscoop. Vast staat, dat ouderen een steeds groter deel van de bevolking gaan uit maken, en volgens deze studenten zijn de ouderen ook actiever dan vroeger. De aanbevelingen hebben hier betrekking op het vertonen van films van vroeger, goede verlichting, arbeidsintensieve service, en met name ook georganiseerd vervoer. Het is niet doenlijk, in het kader van deze bespreking aan alle prakti sche en minder praktische aanbevelingen van de diverse werkgroe pen aandacht te geven. Ik beperk mij daarom verder tot de resultaten van één werkgroep, die eveneens is uitgegaan van profilering van de bioscopen, doch die dat niet heeft gedaan ten aanzien van de leef tijdsgroepen, maar die twee typen heeft uitgewerkt, namelijk de "studiobioscoop" en de "ontmoetingsbioscoop" (Treffpunktkino). In de B.R.D. zijn 330 "studiobioscopen"\n 120 plaatsen; 140 van die bioscopen zijn aangesloten bij de "Gilde Deutscher Filmtheater" (lid van de Cl.CA.E.). Volgens de opstellers van het werkstuk hebben deze bioscopen in de afgelopen tien jaar in aanmerkelijke mate bijge dragen tot de nieuwe attractiviteit van het medium bioscoop. Uiteraard is het de bedoeling, de huidige bezoekers van deze arthou- ses te behouden. De werkgroep acht het daarnaast mogelijk, deze doelgroep te vergroten. Om dat te bereiken zijn de volgende aanbe velingen gedaan: - Maak het mogelijk, dat de mensen van te voren kunnen weten waar zij zullen zitten. - Het plaatsbespreken moet goed functioneren. - Zorg voor garderobefaciliteiten. - Combinaties met restaurantbezoek zijn belangrijk. - De bezoekers dienen desgewenst affiches en foto's te kunnen ko pen. - Kortingen via abonnements-systemen. Het is opmerkelijk, dat deze aanbevelingen gedeeltelijk niet overeen komen met de door Bakkenist c.s. gesignaleerde wensen van het publiek ten aanzien van het zg. bioscooptype C (3): in de Duitse pu blicatie wordt ook voor deze doelgroep meer waarde gehecht aan service, terwijl daarnaast andere aspecten worden beklemtoond. Niet onmogelijk lijkt mij, dat hier wegen worden aangewezen voor een vergroting van de doelgroep voor dit type van bioscopen. In de B.D.R. heeft 64% van de bioscopen volgens de werkgroep het karaktervan de "ontmoetingsbioscoop", doch dit karakter zou in de meeste gevallen meer geaccentueerd moeten worden. Het gaat er volgens deze zienswijze om, bioscoopcomplexen te maken tot plaat sen waar mensen met elkaar kunnen communiceren, tot echte alter natieven van café's, verenigingsgebouwen, etc. Afgezien van de voor de handliggende adviezen op het gebied van beeld- en geluids kwaliteit en zitcomfort, komt de werkgroep hier met enige specifieke aanbevelingen: - Mogelijkheid van verhoogde zittingen voor kinderen. - Opklapbare tafeltjes aan de rugleuningen. - Maak de uitgangen even mooi als de ingangen, en laat deze zo mo gelijk uitkomen in horeca-ruimten. - Speelruimte voor kleine kinderen. - Combinatie van restauratie van het eenvoudige type. - Garderobe-faciliteiten. - (Herinvoering van) plaatsbespreken. - Parkeermogelijkheden bij bioscoopcomplexen in buitenwijken. - Prijsdifferentiatie t.a.v. voorstellingen met minder populaire aan vangstijden; herinvoering van rangen. Een belangrijk deel van deze aanbevelingen zijn niet nieuw, resp. ook in ons land reeds eerder gedaan. Waar het echter om gaat, is, dat deze werkgroep in de perfectionering van de bioscoopcomplexen als echte centra van vrijetijdsbesteding een belangrijke garantie voor de toekomst ziet. Dat er bij complexen in een buitenwijk (resp. bui ten de stad) parkeerplaatsen moeten zijn, spreekt vanzelf. De zeer actuele vraag, in hoeverre een dergelijke locatie aan te bevelen is, dient m.i. echter te worden onderzocht, en wel voor elk land apart. Op de noodzaak van professionele advisering op het gebied van de marketing voor de bioscoop is op verschillende plaatsen in het rap port gewezen. Eén van de werkgroepen komt hier met de aanbeve ling, dat de Duitse bioscoopbond (H.D.F.) een adviesorgaan op dit gebied creëert; een andere is van mening, dat dit per afdeling (Lan- desverbande) zou moeten gebeuren. Of de bedrijfstakorganisatie, bij ons dus de N.B.B., op dit gebied tot eigen activiteiten zou moeten komen, lijkt mij op zijn minst voor discussie vatbaar. Dat een organi satie van bioscoop- en filmondernemingen hier initiatieven dient te nemen, staat voor mij echter wel vast. HET ONDERZOEK DOOR HET INSTITUUT VOOR PSYCHOLOGISCH MARKTONDERZOEK (I. P. M.) Dit is een in het kader van het NEHEM-structuurverbeteringsproject verricht onderzoek. Al eerder was, o.a. in de begeleidingscommissie van dat project, op de wenselijkheid gewezen, meer te weten te ko men over de wijze waarop informatie over films tot bioscoopbezoek leidt. Dit is immers van groot belang voor een optimale besteding van reclamegelden. Voor een groots opgezet onderzoek op dit ge bied was voor het dit jaar eindigende structuurverbeteringsproject geen ruimte meer; verheugend is echter, dat met deze pilot-study van het I.P.M. althans een begin is gemaakt met de vergroting van ons inzicht op dit belangrijke terrein. Het onderzoek bestaat uit interviews volgens de zg. Creatief Dyna mische Methode van dertien personen uit een evaluatie van de resul taten daarvan. Het gaat dus om een oriënterend onderzoek. Hierbij is de probleemstelling als volgt geformuleerd: - Hoe informeren bioscoopbezoekers zich aangaande bioscoopbe zoek; van welke informatiebronnen maken zij gebruik? - Welke rol spelen de verschillende informatiebronnen bij het keu zeproces? Bij de selectie van de geïnterviewden heeft men zowel frequente als niet-frequente bioscoopbezoekers gekozen. Uit het feit, dat de res pondenten allen uit Amsterdam of de omgeving komen, blijkt al dat men verder niet naar representativiteit heeft gestreefd. Dat zou ook geen zin hebben gehad, aangezien er bij een dermate klein aantal geen sprake kan zijn van een enigszins representatieve steekproef. Dit is ook niet de pretentie van de onderzoekers, die uitdrukkelijk van een oriënterend onderzoek spreken. De waarde van een dergelijk on derzoek ligt dan ook niet in de uitkomsten ervan, maar in het feit, dat men op deze wijze informatie krijgt over de bij een groter onderzoek te volgen methode, de te gebruiken vraagstelling, mogelijke inter- pretatiefouten, etc. Het onderzoek zou men dan ook kunnen opvat ten als en proefenquête voor een hopelijk later volgende enquêtering op voldoende grote schaal. Aangezien het niet om representatieve resultaten gaat, lijkt het mij beter, ter voorkoming van misverstanden hier niet in te gaan op de verkregen antwoorden. (Daarvan is kennis te nemen door lezing van het rapport (20 pag.), dat via het Bondsbureau te verkrijgen is). Wel is het zinvol, hier stil te staan bij een tweetal aspecten. Interessant is de uitkomst, dat een groot deel van de respondenten vooral belang stelt in informatie over het genre van een film. Het gaat hier dus om voorlichting aan niet specifiek deskundige personen, dat wil zeggen aan een groot deel van de min of meerfrequente bio scoopbezoekers en zeker aan de niet-frequente bezoekers. Van be lang lijkt mij, dit deel van het publiek niet te confronteren met een veelheid van niet verlangde gegevens, doch zich te beperken tot het verstrekken van betrouwbare informatie over het kennelijk van be lang geachte genre van een film. Een tweede opmerking heeft betrekking op de constatering, dat "van horen zeggen" door de meeste respondenten als belangrijkste infor matiebron bij de keuze van een film is genoemd (5). Deze op zich

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1988 | | pagina 6