Bondsvoorzitter Drs.J.Ph.WoIff (staande) tijdens zijn rede op de Bondsraad op 15 november 1988. Li. J. van Dommelen, re. H.J.A. Tijssen en R. Wijsmuller KARTELS VERSUS MONOPOLIES Er is eens gezegd: "The best of monopoly is a quiet life". Hiermee wordt tot uiting gebracht, dat er bij monopolie, dus bij afwezigheid van concurrentie, te weinig stimulans voor het streven naar verbete ring en vernieuwing is. Bij kartelvorming gaat het altijd om één of en kele aspecten van monopolie, die men wenst te bereiken door al dan niet geheime regelingen tussen ondernemingen. Zulke regelingen kunnen gericht zijn op het uitschakelen van wezenlijke kenmerken van mededinging. Voorbeelden daarvan zijn prijskartels, contingen- teringkartels, en regelingen gericht op het uitsluiten van buitenstaan ders. Het is logisch, dat men zulke kartels in principe wil weren, in dien men de vruchten van het marktmechanisme wil blijven plukken. Er zijn echter ook gematigde kartels, die alleen een regulering van het onderlinge handelsverkeer beogen, en die er juist zijn om een ef fectieve mededinging te helpen handhaven. Dergelijke reguleringen zijn onder meer te vinden bij bedrijfstaksorganisaties als de N.B.B. Indien men ook zulke regelingen wil verbieden, zal het monopolisme ongeremd groeien, waarna er helemaal geen kartelbeleid van de overheid meer nodig zal zijn. De in ons land geldende wet op de mededinging gaat uit van de zg. misbruikregeling, waarbij een kartelachtige overeenkomst geoor loofd is, tenzij blijkt dat deze schadelijk is. In sommige andere lan den gaat men echter uit van een geheel andere benadering. Een goed voorbeeld daarvan is de houding die in de Bondsrepubliek Duitsland wordt ingenomen ten opzichte van de window-regeling. De wense lijkheid van een window-regeling als bijv. de bij ons bestaande is on langs bevestigd op het in Venetië gehouden Europese congres over de relaties tussen de televisie en het filmbedrijf. Een daarop betrek king hebbend uitspraak is opgenomen in het slotcommuniqué, dat niet alleen is goedgekeurd door de vertegenwoordigers van bio scoopexploitanten- en filmverhuurdersorganisaties, maar ook door de representanten van producenten, regisseurs, en van openbare zo wel als van commerciële zendgemachtigden.(6) Men kan dus gerust aannemen, dat dergelijke regelingen, althans in West-Euro pa, in het belang van alle betrokkenen zijn. In de B.R.D. geldt een dergelijke re geling alleen voor met financiële steun van de Filmförderungsanstalt geproduceerde films. De Amerikaanse majors houden zich vrijwillig aan die regeling, maar de onafhankelijke filmverhuurders zijn er niet, en voelen zich er gedeeltelijk ook niet aan gebonden. Het eigenaar dige is nu, dat het afkondigen van een bindende window-regeling door bijv. de Duitse federatieve toporganisatie SPIO niet alleen in strijd zou zijn met de Duitse wet, maar in de ogen van een deel der direct betrokkenen inderdaad ookverboden behoorttezijn. Kennelijk denkt men in Duitsland over zulke zaken heel anders dan in landen als Nederland en Frankrijk. Dat is op het ogenblik niet erg, maar be langrijk is wel, welke zienswijze straks in de E.G. zal overheersen. Een ander voorbeeld is de actuele vraag, in hoeverre nationale steun- fondsen op het gebied van speelfilmproductie door de E.G. getole reerd zullen worden. Een bij de E.G. bestaande benaderingswijze, volgens welke zulke fondsen een ongewenste discriminatie beteke nen, is ook bedreigend voor de mogelijkheid, exclusieve vertonings- rechten voor een land of een gebied te kopen, resp. de verkopen. Het moge duidelijk zijn, dat het in de praktijk brengen van irreële opvat tingen over mededinging hier de basis voor het nemen van verant woorde investeringsbeslissingen kan aantasten.(7) Er zijn ook gevallen waarin de overheid heeft ingegrepen ten behoeve van de mededinging, maar waarbij het georganiseerde bedrijfsleven kennelijk niet in staat is geweest, de goede bedoelingen ook in goede banen te leiden. Wat de film betreft, is het schoolvoorbeeld daarvan te vinden in de maatregel die in 1948 de Amerikaanse majors heeft genoopt, hun theaterbelangen in de V.S. af te stoten. Het uiteinde lijke gevolg van deze vertikale desintegratie is het ontstaan van een veel grotere, horizontaal georganiseerde machtsfactor.(8) Zoals gezegd, hebben veel gematigde kartels tot doel, een effectieve mededinging mogelijk te maken. Dit betekent het tegengaan van enerzijds concurrentievervalsing en anderzijds van economische pressie. Men zou kunnen aannemen, dat dergelijke bedoelingen de voorstanders van vrije markteconomie uit het hart gegrepen zijn. Het tegendeel blijkt echter soms het geval te zijn. Evenals de overheid veelal eerder geneigd is tot het verbieden van georganiseerd verzet tegen allerlei overlast dan tot harde maatregelen tegen de veroorza kers van die overlast, zijn instanties vaak minder gekant tegen het ontstaan van overheersende monopolies dan tegen gematigde regu leringen ter voorkoming daarvan. Het laatstgenoemde is overigens niet van toepassing op de Nederlandse overheid, maar onbekend is, hoe het beleid van de E.G. ten aanzien van door belangenorganisa ties als de N.B.B, en zijn zusterorganisaties in andere landen in het leven geroepen reguleringen uiteindelijk zal zijn. DE BELEIDSRUIMTE VAN DE N.B.B. Voorstanders van ongecontroleerde mededinging, respectievelijk te genstanders van zelfs maar gematigde reguleringen zijn niet alleen in andere landen of in de hoofdstad van de E.G. te vinden. Dat is op zich zelf begrijpelijk, want vrijwel elke regulering kan incidenteel de belangen op korte termijn van individuele ondernemingen schaden. Men heeft hier te maken met een zg. macro-economische paradox: een individuele onderneming meent zich niette kunnen veroorloven, datgene te doen of te laten, wat goed voor allen zou zijn als alle on dernemingen het zouden doen of laten. In zulke gevallen kan alleen een regeling van de overheid of van een door de overheid aanvaarde ondernemersorganisatie tot een optimale situatie leiden. De N.B.B, heeft tot taak, voor dergelijke reguleringen zorg te dragen en deze te handhaven, hetgeen uiteraard alleen mogelijk is, als deze steeds op nieuw aan gewijzigde omstandigheden worden aangepast. Juist in de laatste tijd is bij diverse gelegenheden door deskundigen gewezen op het belang van nationale belangenverenigingen en van hun Europese koepelorganisaties.(9) Men kan noch van de E.G., noch van de organisaties van zendgemachtigden verwachten, dat er met televisie zonder grenzen in een grenzenloos Europa wetten en regelingen komen waarmee het filmbedrijf kan leven, indien de orga nisaties van dat filmbedrijf niet op alle daarvoor in aanmerking ko mende niveau's op adequate wijze hun belangen verdedigen. Natio nale organisaties zijn echter afhankelijk van de zelfdiscipline implice rende loyaliteit en de inzet van hun leden, en de Europese koepelor ganisaties zijn tot weinig in staat als ze niet kunnen steunen op krach tige organisaties in diverse landen. Het is denkbaar, dat het nut van die organisaties in twijfel wordt getrokken op grond van de mening dat zij een beperking betekenen van het vrije ondernemersschap. Op het gebied van film en televisie viert dit vrije ondernemersschap mo menteel hoogtij in België. Vertegenwoordigers van verhuurders en exploitanten uit dat land zijn kortgeleden bij het Bondsbestuur ge weest om zich te laten adviseren over de mogelijkheden van het bren gen van enige ordening. Door deskundigen wordt hun land be schouwd als het audiovisuele laboratorium van Europa, waarin de film volgens een Belgische televisiefunctionaris het slachtoffer dreigt te worden van de deregulering. Het filmbedrijf heeft namelijk een zekere regulering van de markt nodig, en de televisie heeft be lang bij het overleven van de bioscoop. (10) 12

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1989 | | pagina 12