DE BENARDE POSITIE VAN DE SPEELFILMPRODUCTIE IN EUROPA en het effect daarvan op het bioscoopbezoek Integrale rede, uitgesproken door Drs.J.Ph.WoIff, voorzitter van de N.B.B, tijdens de Bondsraad op 20 juni 1989. Bil eerdere gelegenheden is de nadruk gelegd op het adagium "zonder bioscoop geen filmzulks als tegenhanger van het vanzelfsprekende omgekeerde daarvan "zonder film geen bioscoopDe filmproductie is vanzelfsprekend de basis van de hele bedrijfskolom. Het is echter niet vanzelfsprekend dat er genoeg films zijn. Enige daarmee samenhangende problemen vormen het onderwerp van deze beschouwing. Het jaar 1988 was door de Europese Gemeenschap aangewezen als het "Jaar van de Film en de Televisie". Doordat de Nederlandse televi sie hieraan geen aandacht heeft besteed, en doordat het nationaal comité kort na zijn installatie weer is opgeheven, heeft het Neder landse publiek van dat speciale film- en televisiejaar niet veel ge merkt, behalve de door de N.B.B, georganiseerde nationale bio- scoopdag, die vrij succesvol is geweest. Dit betekent echter niet, dat het E.G.-filmjaar ook ongemerkt aan het filmbedrijf voorbij is ge gaan. Op conferenties, colloquia en in publicaties zijn de problemen, zoals naar voren gebracht en bediscussieerd door vertegenwoordi gers van alle audiovisuele media, van alle kanten belicht, en dat heeft het inzicht van de vertegenwoordigers van onze bedrijfstak zeker ver groot. Aan dit alles is van N.B.B.-zijde ook vrij uitvoerig aandacht be steed in dit blad en in het zojuist verschenen Jaarverslag over 1988. Het hoofdthema bij een groot deel van al die conferenties was de be narde positie van de speelfilmproductie in Europa. Deze problemen komen vooral tot uiting in twee omstandigheden: het aandeel van de nationale films in het totale bezoek is in de meeste Europese landen drastische gedaald, en de export er van is niet alleen gering naar het filmexport-land bij uitstek, de Verenigde Staten, maar ook naar an dere Europese landen. Van het eerstgenoemde geven de volgende cijfers een goed voor beeld: Aandeel van de nationale films in het totale bezoek, resp. de totale re- 1965 1985 1987 28,8 22,7 14,1 20,6 16,3 14,3 54,7 44,7 35,6 45,1 31,8 34,1 30 10,7 15 23,3 22,6 16,6 cette (in procenten) in enige belangrijke Europese productielanden B.R.D. Spanje Frankrijk Italië Ver. Koninkrijk ca. Zweden Bron: Fédération Int. Associations de Producteurs de Films (F.I.A.P.F.), Comparative Study of the Film Industry (Parijs, april 1989) De daling van het bezoek aan films uit eigen land en uit andere Euro pese landen is een belangrijke oorzaak van de daling van het bio scoopbezoek. Een goed voorbeeld daarvan is Frankrijk. Het bio scoopbezoek in dat land is in 1987 t.o.v. 1986 gedaald met 30,9 mil joen bezoekers (18,9%), waarvan slechts 6,7 miljoen afkomstig is van daling van het bezoek aan niet-Franse (dus grotendeels Ameri kaanse) films. Dit betekent, dat de daling van het bezoek voor 78,3% is toe te schrijven aan de verminderde trekkracht van de Franse film! 1Daarnaast wordt een verminderde belangstelling van het publiek voor films uit het eigen land vrij algemeen gezien als een negatieve factor voor de belangstelling voor films in het algemeen. Aangeno men wordt namelijk, dat de populariteit van het medium film in een land sterk afhangt van de status van nationale sterren en filmma kers. Het is dan ook begrijpelijk, dat er in het Europese Jaar van de Film en de Televisie vooral bezorgdheid is geuit over de filmproduc tie in Europa, en dat er plannen zijn gelanceerd ter verbetering daar van. EURO-PRODUCTIE NIET MOGELIJK De bezorgdheid van velen uit de mediawereld en de overheid, en de daaruit voortkomende plannen zijn niet alleen positief gericht op het verbeteren van de filmproductie in Europese landen, maar hebben ook een negatief aspect, namelijk een zich afzetten tegen het zoge naamde gevaar, dat de grote en de kleine schermen worden over heerst door het Amerikaanse product. Hierbij wijst men op het in vele landen stijgende aandeel van Amerikaanse producties in de bi oscoop- en televisieprogramma's, waarbij - wat de bioscopen be treft - overigens wordt vergeten dat het slechts om een bijna rela tieve stijging gaat. Dergelijke redeneringen, die met name in de romaanse landen op vruchtbare bodem vallen door daar bestaande anti-amerikaanse stromingen en gevoelens van culturele meerderwaardigheid, wor den gebruikt als argument voor een kunstmatige bescherming van eigen producties. Ze hebben geleid tot met kracht geponeerde voor stellen voor een vergaande quota-regeling voor de televisie (en in dien men dat haalbaar zou hebben geacht, zou het ook voor de bio scopen zijn voorgesteld)Door althans gedeeltelijk op deze voorstel len in te gaan, heeft het Europese Parlement zich m.i. ongeloofwaar dig gemaakt als voorstander van onbelemmerde mededinging. Op gemerkt zij overigens, dat een audiovisuele quota-regeling één van de zeldzame gevallen is waarin inwilliging van door pressiegroepen met kracht naar voren gebrachte wensen de overheid niets kost. De voorstellen ter verbetering van de positie van de filmproductie in West-Europa die de meeste aandacht hebben gekregen, zijn gericht op het bereiken van grootschaligheid en continuïteit van het produc- 6

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1989 | | pagina 6