zover de complexen in handen zullen zijn van grote productiemaat
schappijen, zoals in de V.S. en in Engeland vaak het geval is. Hij kon
digde hierbij aan, dat de Hauptverband Deutscher Filmtheater zich
tegen een dergelijke gang van zaken op grond van de in de B.R.D. be
staande kartelbepalingen zou verzetten.
Niet alleen door degenen die supercomplexen exploiteren of die er
plannen voor hebben, maar ook door vele anderen uit het film- en
bioscoopbedrijf wordt het nieuwe concept gezien als het middel om
het bioscoopbezoek weer tot hoogten te brengen die gedurende een
lange periode ongekend zijn geweest. Ook onder hen bestaan er
evenwel meningsverschillen over de vraag, in hoeverre deze ontwik
keling ten koste zal gaan van bioscopen in de centra van steden,
resp. in kleinere plaatsen. Indien de hoge verwachtingen over de stij
ging van het totale bezoek in belangrijke mate zouden uitkomen, zou
den nadelen voor bestaande exploitaties als een onvermijdelijk tri
buut aan de nieuwe ontwikkeling tot op zekere hoogte moeten en ook
wel kunnen worden aanvaard.
In het gepubliceerde interview met Millard Ochs (2) is er door de in
terviewster op gewezen, dat de Bondsrepubliek veel meer en betere
bioscopen heeft dan Groot-Brittannië, en bij een ongeveer gelijk in
wonerstal 35 miljoen meer bezoekers per jaar. Haar vraag was dan
ook, waarop de dermate optimistische prognoses van U.C.I. zijn ge
baseerd. Een serieus antwoord op deze vraag is in het artikel niet te
vinden.
Volgens een door de heer Bert Sr. aan mij gedane mededeling, komt
ongeveer dertig procent van het bezoek aan Kinepolis uit Brussel
met voorsteden.(10) Dit betekent, dat ongeveer zeventig procent van
dat bezoek afkomstig is uit de wijde omtrek. Ik ben van mening, dat
deze informatie van grote betekenis is. Het succes, en zelfs de be
staansmogelijkheid van een supercomplex als Kinepolis blijken vol
gens dit gegeven immers af te hangen van de aanwezigheid van een
groot achterland.
Het is een bekend feit, dat in Nederland en ook in andere Europese
landen het jeugdige bevolkingsdeel afneemt. Dit betekent, dat bij een
gelijkblijvende bezoekfrequentie van de verschillende leeftijdsgroe
pen het totale bezoek in de komende jaren substantieel zou dalen.
Teneinde het bezoek althans op peil te houden, zal de bezoekfrequen
tie van bepaalde groepen dus moeten worden verhoogd. Aangezien
de bezoekfrequentie van de jeugd al vrij hoog is, ligt het voor de hand
om te pogen, de frequentie van ouderen te verhogen (11); m.a.w. de
gemiddelde leeftijd van de bioscoopbezoekers dient meer te stijgen
dan alleen door de verandering van de bevolkingssamenstelling het
geval zal zijn. Dit geldt uiteraard a fortiori, als men het bezoek ook
nog substantieel wil verhogen. Zeer belangrijk is dus de vraag, in
hoeverre de supercomplexen een grotere aantrekkingskracht op
mensen van middelbare en hogere leeftijd hebben dan de reeds lan
ger gevestigde bioscopen. In dit licht gezien, is het buitengewoon in
teressant, dat de gemiddelde leeftijd van het publiek van Kinepolis
naar de indruk van de heer Bert Sr. lager is dan die van het publiek in
de Brusselse bioscopen. Als dat ondanks optimale parkeerfacilitei-
ten het geval is, - nader onderzoek zou hier zeker nuttig zijn - dient
m.i. toch wel te worden overwogen, wat meer tegemoet te komen
aan de door Bakkenist c.s. geconstateerde behoefte bij een deel van
het publiek aan meer glamour, bewaakte garderobes, en rangen
(12). Bovendien zou men t.a.v. enkele zalen in een dergelijk complex
rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat een deel van dat,
m.n. wat oudere publiek de voorkeur geeft aan minder dan super-
grote projectieschermen (13). Daarbij komt nog, dat de zeer grote
doeken niet alleen de door Joost Bert in diens voordracht te Madrid
genoemde eigenschap hebben, bijzonder gevoelig te zijn voor elke
onvolkomenheid in de kopie, maar dat zij eigenlijk pas goed tot hun
recht zullen komen bij een intensiever gebruik van het filmmateriaal
dan thans het geval is (14).
De werkelijke mogelijkheid voor de supercomplexen om additioneel
bezoek aan te trekken, ligt volgens mij bij hun aantrekkingskracht op
mensen uit regio's met een op bioscoopgebied laag voorzieningsni
veau. Tot die conclusie is ook Backheuer gekomen. Doordat er in En
geland vele regio's zijn met een sterk uitgedund bioscoopbestand,
heeft de vestiging van moderne complexen in dergelijke regio's vol
gens hem een sterke toename van het totale bezoek in dat land ver
oorzaakt. Voor de weinige in die regio's overgebleven bioscopen
voorziet hij overigens grote problemen. Het moge duidelijk zijn, dat
volgens deze visie een temidden van grote steden gevestigd super
complex zonder een groot, bioscooparm achterland wel het bezoek
in de centra van die steden zal aantasten, maar dat het niet in belang
rijke mate zal kunnen bijdragen tot een toename van het totale be
zoek.
CONCLUSIES
Ook in betrekkelijk oude bedrijfstakken komt het soms voor, dat er
een nieuw concept wordt bedacht, dat er een zg. gat in de markt
wordt ontdekt, waarbij zelfs in een min of meer verstarde situatie
nieuwe en tot dan voor onmogelijk gehouden ontwikkelingen in het
zicht komen. Zo'n nieuw concept hoeft niet op onderzoek of analyse
te zijn gebaseerd, maar kan ook voortkomen uit intuïtie. Als het
nieuwe idee echter eenmaal in praktijk gebracht is, en men wil uit de
geconstateerde resultaten daarvan conclusies trekken, dan dient wèl
de eis te worden gesteld dat deze beredeneerbaar zijn, en, voorzover
dat niet het geval is, dient men zeer voorzichtig te zijn met zijn con
clusies en daarop gebaseerde prognoses. Beredeneerbaar is m.i.
niet, dat het bijeenbrengen van steeds meer zalen na het overschrij
den van een bepaald aantal de aantrekkelijkheid van een bioscoop
complex verhoogt. Beredeneerbaar is wèl de aantrekkelijkheid van
beter, mooier en moderner.
Met deze uitspraak ben ik gekomen bij de essentie van mijn conclu
sies: de doorslaggevende verschillen tussen supercomplexen en be
staande complexen van een meer conventioneel type zijn niet van
kwantitatieve maar van kwalitatieve aard. Dit betekent, dat de terza-
kedoende hoedanigheden, althans vanaf een bepaald aantal zalen
per gebouw, in principe ook realiseerbaar zijn in de bestaande bio
scoopcomplexen, resp. in van dat type te bouwen nieuwe. Voorzover
bij in centra van steden gevestigde complexen het probleem van vei
lig en goedkoop, resp. kosteloos parkeren kan worden opgelost, zal
een belangrijk deel van het publiek m.i. de voorkeur geven aan bio
scoopbezoek temidden van andere vermakelijkheden boven bezoek
aan buiten de steden gelegen complexen. Anderzijds zal een deel van
het publiek zich m.i. aangetrokken voelen door een ligging die de
zelfde voordelen biedt als die van pretparken in het algemeen (15).
De belangrijkste mogelijkheid voor supercomplexen om additioneel
bezoek aan te trekken, ligt m.i. bij de bereikbaarheid vanuit bio-
scooparme gebieden. Daarnaast is het van belang dat de complexen
zo zijn ingericht, dat vele delen van de bevolking, en met name ook
minder jonge mensen, zich ertoe aangetrokken voelen. Dat betekent
het vermijden van zowel extreme als eenvormige concepties bij de
ontwerpen.
Uit de tot dusverre opgedane ervaringen blijkt, dat het publiek posi
tief reageert op mooier, beter, moderner, en (m.i. tot op zekere hoog
te) groter. Dat is een gelukkige omstandigheid, want het betekent dat
er geen reden is voor een fatalistische houding. Het is evenwel niet
een nieuwe omstandigheid, zoals bijv. de vanaf 1975 opgetreden ver
veelvoudiging van het bioscoopbezoek in 's-Hertogenbosch heeft la
ten zien. Dit betekent m.i., dat althans een deel van de plannenma
kers ten onrechte de steen der wijzen meent te hebben gevonden, in
plaats van in te zien dat het bij de supercomplexen om weliswaar be
langrijke, maar toch niet meer dan graduele verschillen met het be
staande gaat. Backheuer heeft in zijn voordracht en artikel voor de
bioscoopexploitanten in zijn land de wens uitgesproken, dat de erva
ringen met de binnenkort in Engeland te openen supercomplexen
zullen leiden tot een voorzichtiger beleid op dit gebied in de B.R.D.
Ik breid deze wens uit met de hoop, dat de ervaringen die in de
Bondsrepubliek zullen worden opgedaan, mede zullen bijdragen tot
een realistisch beleid in Nederland.
Drs. J.Ph. Wolft
(Voetnoten op pagina 17)
15