VIERT DE (SPEEL)FILMINDUSTRIE DIT JAAR HAAR 100-JARIG JUBILEUM? "Dit jaar viert de filmindustrie haar 100-jarig jubileum", schrijft Kees de Vries in FILM (nr.4, juli 1989). Ik dacht nog, zou de N.B.B, niet wat meer aandacht aan zo'n heugelijk feit kunnen besteden? Maar nee, ik begrijp dat filmend Nederland het als een historisch overzicht ver pakte Kodak-reclamepraatje laat voor wat het is, namelijk een ietwat vertekend beeld van de geschiedenis van de film. DeVries ziet in Edi son en Eastman de "vaders" van de film. Zo eenvoudig als hij de film geschiedenis uit de doeken doet ligt het echter niet. Een beknopt overzicht van de eerste jaren van de filmgeschiedenis is moeilijk te geven omdat allerlei ontwikkelingen op technisch gebied parallel liepen. Aan het einde van de vorige eeuw was sprake van een enorme technische innovatie, waarbij in diverse landen tegelijkertijd aan het perfectioneren van het medium film - of liever gezegd "le vende fotografieën" - werd gewerkt. Men zou kunnen stellen dat de geschiedenis van de film begon met de uitvinding van de fotografie in 1839. Hoe dan ook, in 1887 beschikte de Engelse opticien William Friese-Greene al over een functionerend projectie-apparaat. Voor de chauvinistische Engelsen is dat voldoende om in Friese-Greene de schepper van de film te zien. De oudste bewaarde filmfragmenten ter wereld werden door Louis Aimé Augustin Ie Prince in 1888 opgenomen. De projector waarmee deze films werden vertoond, kende al de techniek van het zgn. Mal- thezer Kruis, een techniek die nog steeds gangbaar is. Naast Le Prin ce, die zijn films in Engeland maakte, moet de in Frankrijk werkzame Emile Reynaud worden genoemd. Hij vertoonde door middel van een projectie-praxinoscoop (door Reynaud werd al in 1880 hierop patent aangevraagd!) al in 1888 tekenfilmpjes. Moet de geboorte van de film dan in 1887 of 1888 worden geda teerd? Nee, zo eenvoudig ligt dat niet. Kees de Vries geeft dat onbe doeld al aan door te melden dat Edison in 1891 zijn eerste studio opende (De bouw hiervan kostte 637.67, oftewel zo'n fl. 1500,-, voor de investeerders in Duivendrecht een bedrag om al dan niet nostalgisch van te watertanden.) en vervolgens pas in 1893 zijn nieuwe filmprojector voor het eerst aan het grote publiek toonde. Een projector die overigens weinig levensvatbaar bleek. Zowel pro jectie (weergave) als registratie (opname) leverden problemen op die niet tegelijkertijd verholpen konden worden. Daarom valt de ge boorte van de film zo moeilijk exact te dateren. Naar mijn mening kan slechts de eerste publieke filmvertoning op het witte doek in aanmer king komen voor een plastische omschrijving als "geboorte van de film". Daarom vallen de in kleine kring vertoonde experimenten van Friese-Greene, Reynaud en le Prince m.i. af. Bovendien waren de films van deze pioniers niet reproduceerbaar. En dat is m.i. ook een criterium waaraan moet worden voldaan. Er waren overigens meer uitvinders bezig met het op de een of andere wijze reproduceren van "levende fotografieën". De film heeft vele "vaders". Opvallend is dat de naam William Kennedy Dickson volledig ont breekt in De Vries' exposé. Uit het Edison-archief blijkt zonneklaar dat niet Edison, die door De Vries ter sprake wordt gebracht, maar Dickson de grote man achter de technische innovaties in de Ver enigde Staten was. En Dickson baseerde zich gedeeltelijk op de expe rimenten van de Franse uitvinder Marey. Volgens de overlevering kon Dickson al in 1889, inderdaad 100 jaar geleden, een afbeelding van zichzelf projecteren en deze vergezeld doen gaan van geluid. Tegelij kertijd werd in Frankrijk geëxperimenteerd door Marey's assistent Georges Demeny die werkte aan de perfectionering van de chronofo tograaf. Of Dickson al in 1889 een afbeelding van zichzelf kon projec teren is overigens omstreden. De eerste controleerbare datum waarop Dickson met succes films voor de kinetoscopen kon maken was 18 maart 1891, toen rollen celluloid-film van vijftien meter wer den besteld. Niet bij Eastman, maar bij een zekere Merwin Hulbert. Op 22 mei van dat jaar liet mevrouw Edison de praktische resultaten bewonderen door afgevaardigden van de National Federation of Wo- men's Clubs. En vervolgens duurde het nog drie jaar voordat de kwa liteit zodanig was dat de uitvinding commercieel exploitabel was. Eastman komt de eer toe als eerste nitrocellulose voor fotografisch materiaal te hebben toegepast. Het patent dat hij aanvroeg is geda teerd maart 1889, inderdaad 100 jaar geleden. Daarmee was slechts een begin gemaakt met de oplossing van één probleem: het leveren van wat we nu soft-ware zouden noemen, in dit geval filmstroken die in die tijd een maximum-lengte van zestig meter hadden. Aan de hard-ware kant volgden diverse ontwikkelingen elkaar in snel treinvaart op. Tachyscopen, phantascopen, kinefonografen; het dui zelde hèt publiek in die dagen van de mysterieuze namen, zoals het nu de lezer zal duizelen van de jaartallen. 1888, 1889, 1891, 1892, 1893; en toch stel ik voor om de geboorte van de film - als die dan per sé een exacte datum moet krijgen - op 22 maart 1895 te dateren, en wel om de volgende reden. De gebroeders Auguste en Louis Lu- mière (die in Frankrijk gelden als de grondleggers van de film, zoals in Duitsland de gebroeders Skladonowski als uitvinders worden geëerd) vertoonden op deze datum voor het eerst in de geschiedenis een film op het witte doek, met publiek in de zaal. De "kijkkastjes" van Edison - hij zag aanvankelijk in het medium film niet meer dan een rage van voorbijgaande aard! - vergden een minder perfecte pro jectietechniek dan het projecteren van een film op het grote witte doek. De eerste films van Edison werden namelijk daadwerkelijk in kijkkasten vertoond, de zogenaamde kinematoscopen, in het Engels treffend als peep-shows omschreven. Voor 25 dollarcenten ging een gaatje open en kon men naar de bewegende beelden turen die op een miniscuul schermpje zichtbaar waren. Over de kinematoscoop, die op 27 december 1894 voor het eerst aan een Nederlands publiek werd getoond, werd o.a. geschreven door C.A.R Ivens, de vader van Joris Ivens. Deze zag in Edisons kinemato scoop niet meer dan een stap op weg naar het grote doel: enorm uit vergrote levende beelden op het witte doek voor tientallen mensen tegelijk. De eerste op het witte doek geprojecteerde filmvoorstelling voor een betalend publiek, en dat is wellicht voor de NBB de meest heugelijke datum, vond plaats op 20 mei 1895. Toen werd een vier minuten du rend filmpje van een bokswedstrijd vertoond, de projector was overi gens een eidoloscope, van een met Edison concurrerende firma. Om op Edison terug te komen, deze zat na het vertrek van Dickson zo in de problemen dat hij een samenwerkingsverband aanging met Tho mas Armat, een technicus die wél een goedlopende projector had ontwikkeld. Deze Armat-projector werd pas in 1896 op de markt ge bracht, onder de naam Edison Vitascope Edison zag dit apparaat overigens pas voor het eerst op de perspresentatie (3 april 1896), waar het als zijn nieuwste uitvinding werd gepresenteerd. De rol van Edison in de ontwikkeling van de film is al met al uiterst omstreden. In de eerste plaats omdat het vaststaat dat hij zeker niet de belangrijke uitvinder op het gebied van film is waarvoor men hem zo lang heeft gehouden. In de tweede plaats omdat Edison trachtte zoveel mogelijk patenten op technische constructies op te kopen - en later ging hij ertoe over deze patenten als eigen uitvindingen te beti telen - om zo een monopolie-positie te verwerven. Verdedigers van Edison kunnen alleen wijzen op de stimulans die hiervan uitging om andere systemen te ontwikkelen, teneinde de patentrechten niet te schenden. Deze ontwikkelingen leidden tot een steeds verdere per fectionering. (Vervolg op pagina 43) 41

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1989 | | pagina 39