UIT DE LUWTE De kopij van mijn in het vorige nummer van dit blad verschenen arti kel "Het complexe probleem van de supercomplexen" was juist ter perse gegaan, toen we geconfronteerd werden met de publicatie "European Cinema: Britain leads renaissance" (Screen Digest, aug. 1989). Dat artikel behelst een schat van interessante gegevens, waar van kennisneming dan ook zeker aan te bevelen is. Deze gegevens en het daarbij behorende commentaar zijn zo gecomprimeerd in de acht pagina's van het artikel verwerkt, dat een samenvatting er van hier niet zinvol en eigenlijk ook niet doenlijk zou zijn. Een van de be langrijkste redenen voor dit vervolg op mijn vorige publicatie over de nieuwe generatie van bioscoopcomplexen is dan ook een andere, na melijk de m.i. bestaande noodzaak van een waarschuwing vooreen drogredenatie die gevaarlijke gevolgen kan hebben. Een belangrijk aspect van het artikel heeft betrekking op de gedaalde frequentie van het bioscoopbezoek (gemiddeld bezoek per hoofd van de bevolking), en mijn kritiek is gericht op een m.n. op Neder land betrekking hebbend deel van de verklaring die daarvoor is gege ven. Het verloop van de frequenties in een aantal landen is te zien in Tabel 1 Tabel 1 frequenties van het bioscoopbezoek 1955* 1976* 1980** 1988** Noorwegen 4,28 2,74 Zwitserland 3,27 2,28 Frankrijk 9,1 3,32 3,25 2,20 Spanje 4,70 1,97 B.R.D. 15,5 1,86 2,36 1,78 Italië 17,1 8,13 4,27 1,74 België 12 2,24 2,19 1,66 Ver.Koninkrijk 23,2 1.91 1,79 1,48 Nederland 6,1 1,94 1,97 1,01 Bron: J.Th. van Taalingen, "Nederlandse Biosco opbond 60 jaar" (Amsterdam, 1978) blz. 57-58 Screen Digest, aug. 1989, blz. 178 Als verklaring van de hoogte der frequenties worden o.m. het aantal inwoners per bioscoopscherm en de mate van bekabeling genoemd. Deze zijn aangegeven in Tabel 2: Tabel 2 aantal inwoners, resp. bezoekers per scherm en bekabeling (1988) inwoners bezoekers percentage per scherm per scherm bekabeling Noorwegen 8.465 23.232 27,4 Zwitserland 14.279 32.533 61,7 Frankrijk 11.126 24.480 0,7 Spanje 22.451 44.273 B.R.D. 18.764 33.436 18,9 Italië 14.333* 25.000* 0 België 21.220 35.323 88,6 Ver.Koninkrijk 43.361 64.024 1,3 Nederland 33.079 33.079 77,0 Bron: Screen Digest, aug. 1989, blz. 179 Deze, voor een land met gemiddeld zee r grote zalen abnormaal lage cijfers komen niet overeen met de gegevens van de Italiaanse organisatie. Volgens "La mappa dei cinema" (AGIS, 1988) s het aantal inwoners per scherm 44.545, en zou het aantal bezoekers dienovereenkomstig 77.697 zijn. Zoals bekend is, en zoals ook uit Tabel 1 blijkt, heeft Nederland de laagste frequentie van West-Europa. Als belangrijke verklaring hier voor is in Screen Digest de lage bioscoop-concentratie d.w.z. het geringe aantal zalen aangegeven. Dit nu is een standpunt dat tot ge vaarlijke conclusies kan leiden, en waartegen dan ook duidelijk stel ling dient te worden genomen. Mijn belangrijkste bezwaar tegen deze redenering is, dat de causali teit wordt omgedraaid: gering bezoek door weinig schermen, in plaats van relatief weinig schermen wegens gering bezoek. Zoals ook uit Tabel 1 te zien is, zijn de Nederlanders ook in de hoogtijdagen van de bioscoop betrekkelijk zelden naar de bioscoop gegaan. Welis waar was de bezoekfrequentie in ons land destijds veel hoger dan nu, maar ook toen ging de gemiddelde Nederlander vergeleken met andere Europeanen zelden naar de bioscoop. Dat was ook vóór de oorlog het geval: in 1939 was de frequentie ongeveer 5, en in de jaren daarvoor nog lager ("Ned. Bioscoopbond 60 jaar", blz. 49). Er kan dus wel worden gezegd, dat de gemiddelde Nederlander al van ouds her geen frequente bioscoopbezoeker is. Beïnvloeding van vastge roeste gewoonten en voorkeuren is moeilijk, terwijl uitbreiding van het aantal bioscoopzalen betrekkelijk gemakkelijk is. Er is dan ook geen reden voor de veronderstelling, dat de Nederlandse bioscoop exploitanten gedurende meer dan een halve eeuw uit halsstarrigheid het aantal zalen op een onnodig laag peil hebben gehouden. In dit licht gezien, komt de redenatie in Screen Digest dicht bij een uit spraak als "de afschuwelijke koude in Groenland wordt veroorzaakt door de warme kleding van de Eskimo's". Het aantal inwoners per bioscoopzaal is overigens een gegeven waarvan de betekenis slechts relatief is. Deze verhouding is immers sterk afhankelijk van de bevolkingsdichtheid en van de mate waarin de bevolking over de verschillende delen van een land is verspreid: in Nederland zijn er maar weinig landelijke regio's van waaruit de ste delijke bioscopen niet bereikbaar zijn, terwijl dat in Noorwegen heel anders ligt. Daarnaast is ook het gemiddeld aantal plaatsen per zaal niet zonder betekenis. MODERNISERING VAN HET BIOSCOOPPARK De bioscoopfrequentie in een land is uiteraard afhankelijk van vele factoren. Eén van de belangrijkste daarvan zijn de met de volksaard samenhangende voorkeuren voor bepaalde wijzen van vrijetijdsbe steding. De betekenis van de nationale filmindustrie is daarbij zeker van belang; anderzijds hangt die betekenis zelf ook mede af van die voorkeuren. Een ook op het te Madrid gehouden congres over de toekomst van de bioscopen in Europa genoemde verklaring voor de lage frequentie in Nederland is de hoge intensiteit van de televisie*. De verschillen op dit gebied tussen ons land en een geïsoleerd land als Noorwegen vormen zeker één van de verklaringen voor het grote verschil in bioscoopfrequenties. Dergelijke, op korte termijn min of meer als gegeven te beschouwen factoren mogen er niet toe leiden, dat wij de lage bioscoopfrequentie in ons land gelaten als een vast staand feit beschouwen. Gelukkig zijn er middelen om daarop in vloed uit te oefenen. Tot die middelen behoort zeker de modernise ring van het bioscooppark. Ook is het mogelijk, dat toename van het aantal zalen in bepaalde plaatsen of regio's het bioscoopbezoek zou stimuleren. De in Screen Digest geciteerde verwachting van vele nieuwe en gevestigde exploitanten, dat een frequentie van 2,5 3 in Europa bereikbaar is, zou ik dan ook niet bij voorbaat voor Nederland willen uitsluiten. Het in Screen Digest geuite standpunt, dat dit voor ons aanlokkelijke resultaat in belangrijke mate door een verhoging van het aantal zalen bereikt kan worden, is evenwel het resultaat van een oppervakkige analyse van de beschikbare gegevens, en toepas sing er van zou m.i. een gevaar vormen voor een gezonde ontwikke ling van de bedrijfstak. (Omgekeerd zou uiteraard bij een stijgende frequentie als gevolg daarvan het aantal zalen kunnen worden ver hoogd.) Deze mening is te staven met de nota bene in het artikel in

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1989 | | pagina 7