In het artikel "Van Bond naar Federatie" in FILM, no.2 is een uiteen
zetting gegeven van de stand van zaken rond de aanpassing van de
Bondsstructuur. Op het moment dat dit artikel bij de redaktie werd in
geleverd en de uiterste datum voor het inleveren van kopij was ver
streken, hebben zich enige ontwikkelingen voorgedaan die niet on
vermeld mogen blijven.
Op dinsdag 6 februari werd de contactdag benut om de leden bio
scoopexploitanten een toelichting te geven op de voorgenomen
nieuwe structuur van de Bond. Hoewel de officiële ledenvergadering
van de Afdeling Bioscoopexploitanten, de Exploitantenraad, in een
eerder stadium zich ten faveure van de voorgenomen opzet had uit
gesproken, was men van mening dat een toelichting voor de leden
niet achterwege mocht blijven.
Naar echter bleek bestond er bij de leden een groot aantal vragen om
trent de consequenties van de herstructurering. Daarbij werd de
Bond verweten onvoldoende rekening te houden met de belangen
van met name de kleinere bioscoopexploitanten. Ondanks het feit
dat alle leden uitvoerige informatie hadden ontvangen over de rede
nen die het Bonsbestuur naar deze weg hadden geleid en de conse
quenties die dit alles zou hebben voor de Afdeling Bioscoopexploi
tanten, overheerste bij een aantal aanwezigen het gevoel dat over
hun hoofd heen geregeerd werd.
Op verzoek van de leden werd daarop besloten een aparte informele
bijeenkomst te organiseren, waarbij alle aspecten nog eens de revue
zouden kunnen passeren. Tevens werd besloten een onafhankelijke
deskundige, die een rol had gespeeld bij de advisering aan het Bons
bestuur over de wijze waarop de Bondsstructuur en - reglementen
zouden kunnen worden aangepast, uit te nodigen voor deze bijeen
komst.
Op 15 februari vond deze informele ledenbijeenkomst van de Afde
ling Bioscoopexploitanten plaats. Teneinde ook het standpunt van de
belangrijke verhuurkantoren te kunnen horen, waren deze eveneens
uitgenodigd.
De Exploitantenraad werd vertegenwoordigd door de heren J. van
Dommelen en drs. J.Ph. Wolff (waarnemend voorzitter), namens de
verhuurders waren aanwezig de heren J.B. Heijl (Warner), M. van
Praag (UIP) en R. Wijsmulier (Concorde). Als onafhankelijke des
kundige was aanwezig de Bondsadvocaat mr. E.A.R Engels.
De heer Engels ging in zijn betoog, dat op persoonlijke titel werd uit
gesproken, nader in op de redenen die pleiten voor een federatieve
structuur van de organisatie. Hij zette uiteen dat de algemene princi
pes van het E.G.-verdrag berusten op een zo groot mogelijke concur-
rentievrijheid op de markt waarbij de belangen van de Europese con
sument voorop staan. Hij constateerde dat de reglementen, die de
N.B.B, thans hanteert, met name de exclusief verkeersregeling,
sterk concurrentiebeperkend werken en dat bij een eventuele klacht
bij de E.G. de N.B.B, zeker niet in staat zou zijn haar reglementen te
handhaven. Hij verduidelijkte dit standpunt door erop te wijzen dat
het E.G.-recht niet is ontworpen om marktontwikkelingen tegen te
gaan. Dit kan impliceren dat, indien een grote onderneming buiten
de N.B.B, in Nederland een multiplex zou gaan exploiteren, met aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid harde maatregelen door de
E.G. zullen worden getroffen, als de N.B.B. - op grond van haar hui
dige reglementen - een leveringsverbod af zou kondigen.
Het zou zeer onverstandig zijn een dergelijk moment af te wachten.
Beter is het nu te bezien hoe de N.B.B, op dergelijke ontwikkelingen
kan inspelen. De organisatie moet zich afvragen hoe de huidige
reglementen dienen te worden aangepast, zodat aan de eisen van de
E.G. wordt voldaan. De heer Engels was van mening dat de voorge
stelde federatieve structuur hiertoe betere en eenvoudiger mogelijk
heden biedt. Door het maken van afspraken, vastgelegd in overeen
komsten tussen zelfstandige verenigingen waarbij er geen sprake is
van exclusief verkeer, kan de leden van de toekomstige federatie een
betere bescherming worden gegeven tegen concurrentievervalsing
dan in de huidige situatie. Wel wees hij erop dat een absolute waar
borg in dit stadium onmogelijk kan worden gegeven doch bij handha
ving van de bestaande organisatiestructuur de N.B.B, haar grondsla
gen welhaast zeker zal moeten prijsgeven.
De heer Wolff wees er nog op dat de N.B.B, ook van de kant van Eco
nomische Zaken en W.V.C, te verstaan was gegeven niet af te wach
ten en te zoeken naar wegen om belangenbehartiging en E.G.-recht
meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Tevens weersprak
hij de vrees van een aantal leden dat het organisatieverband in een
nieuwe structuur losser zou worden. Ook de bestaande structuur
biedt geen enkele zekerheid in dit opzicht. Indien een belangengroep
of een complete afdeling zich van de N.B.B, afwendt, is er niets dat
de organisatie hiertegen kan ondernemen. De marktverhoudingen in
Nederland zijn nu eenmaal zodanig dat ondanks een stelsel van
reglementen de zakelijke praktijk niet kan worden gestuurd zonder
de medewerking van alle geledingen en de grote belangengroepen
hierin. Daarbij komt dat alle partijen in het overleg voorafgaand aan
de voorstellen voor een nieuwe structuur zijn betrokken en hier ook
hun zegen aan hebben gegeven.
In de discussie die volgde op de uiteenzetting van de heer Engels en
de heer Wolff, kwam naar voren dat verschillende leden zich niet bij
de besluitvorming (in algemene zin) binnen de afdeling betrokken
voelden. Gepleit werd voor het herinvoeren van een algemene leden
vergadering van de Afdeling Bioscoopexploitanten.
Dit pleidooi wekte achter de bestuurstafel enige verbazing aangezien
in 1985 de Algemene Ledenvergadering van de afdeling, op basis
van een door een "Commissie Herstructurering Afdeling Bioscoop
exploitanten", die voor het merendeel bestond uit een aantal kleinere
onafhankelijke exploitanten, juist had besloten de exploitantenraad
als hoogste besluitvormende instantie (opnieuw) in het leven te roe
pen. Uiteraard was men wel van mening dat als de leden zich duide
lijk uitspraken voor een Algemene Ledenvergadering, in de concept
statuten van de Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten
op enigerlei wijze aan dit verlangen tegemoet diende te worden geko
men. Niet in de laatste plaats omdat aan dit verlangen de mogelijk
heid ten grondslag ligt voor de leden om aan bestuurders uitleg over
bepaalde zaken te vragen en zo nodig bestuurders ter verantwoor
ding te roepen.
Inmiddels zijn er een aantal voorstellen aan de Exploitantenraad
voorgelegd, waarin tegemoet wordt gekomen aan de wensen die
door de leden-bioscoopexploitanten kenbaar zijn gemaakt.
Onder andere is besloten de Algemene Ledenvergadering in de con
cept-statuten van de Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploi
tanten op te nemen. Er zal jaarlijks een algemene vergadering wor
den uitgeschreven, waarin onder meer het door de Exploitantenraad
gevoerde en te voeren beleid aan de leden zal worden voorgelegd.
Daarnaast kan de Exploitantenraad besluiten bij belangrijke aangele
genheden een buitengewone algemene ledenvergadering bijeen te
roepen.
De leden van de vereniging worden op deze wijze bij de totstandko
ming van het beleid betrokken. Overigens neemt dit alles niet weg
dat de besluitvorming niet anders kan plaatsvinden dan op basis van
economische verhoudingen. De organisatie vertegenwoordigt im
mers economische belangen en niet individuele personen. Zaak is
echter bij de besluitvorming alle belangen in overweging te nemen.
Het moge duidelijk zijn dat dit met de exploitantenbijeenkomst van
15 februari is gebeurd en in de toekomst, ongeacht de structuur van
de organisatie, ook zal blijven gebeuren.
Frank J.M. van der Putte
9