(Vervolg van pagina 17) gen. Al die beperkingen, voorschriften en controles hebben alleen maar veel last veroorzaakt en hebben de filmverhuurders in die ja ren een macht geld gekost. Wanneer ik nu de agenda van het z.g. "alternatieve circuit" bekijk, en de lijst van door niet-commerciële verhuurders uitgebrachte films, dan kom ik tot de conclusie dat wij - vrijwel alle onafhankelijke verhuurders waren dezelfde me ning toegedaan - het bij het rechte eind hadden. Gelukkig heb ik met de verschillende 16mm-verhuurders altijd prettig samenge werkt, waarbij we echt wel eens een keer de hand lichtten met al die beperkingen. Afgezien van enkele buitenbeentjes hielden ze zich echter aan de bepalingen die in de contracten waren vastge legd. Het zou te ver voeren hier ook nog de houding van de NBB tegenover de Televisie in die beginjaren te belichten, misschien bij een volgende gelegenheid. Vast staat wel, dat ook die aan het be drijf veel geld heeft onthouden. Een ander typerend voorbeeld van de kortzichtigheid van de NBB wil ik nog geven. Onze relatie uit Nieuw-Guinea, exploitant van een zevental bioskopen, moest bij de overdracht van de souvereiniteit over dit gebied aan Indonesië naar Nederland uitwijken, daar hij ten nauwste betrokken was bij de onafhankelijkheidsbeweging. Beslist geen nieuwkomer dus! Het was dan ook begrijpelijk dat hij ons vroeg uit te kijken naar een mogelijk over te nemen bioscooptheater. Toevallig wisten wij dat het Astra Theater in Wassenaar over te nemen was, althans de exploitatie. Wij brachten hem met de exploitant in kontakt en bemiddelden bij de onderhandelingen. De overdracht moest de goedkeuring van het Hoofdbestuur van de NBB hebben omdat het een bestaande exploitatie was. Er was voor een deskundig adviseur gezorgd, voor tenminste één jaar, één van de vaste voorwaarden van de NBB; Centrafilm stond garant voor de financiën. Niets leek dus een toestemming in de weg te staan; we vergisten ons! De toe stemming werd geweigerd. Een man, die met hart en ziel een bioscoopman was, die door de omstandigheden gedwongen een nieuw bestaan moest opbouwen, werd niet geaccepteerd. Zou het feit, dat hij een Papoea was een rol hebben gespeeld? Of het feit dat hij wat gebrekkig Nederlands sprak? Een duidelijke motivering werd niet gegeven. We probeerden het nog een keer. Met het toenmalige Musica Theater in Den Haag; een noodlijdende exploitatie, die door hem wellicht, mede door het grote aantal inwoners van Indonesische afkomst in Den Haag, tot nieuw leven had kunnen worden ge bracht. Maar ook deze aanvraag werd afgewezen. Tijdens de tv-uitzending van 25 juli jl. werd nog even een vergelij king gemaakt met België. Onjuist naar mijn mening. Je kunt geen appels en peren vergelijken. In België is de groei van het bios cooppark nooit aan beperkingen onderhevig geweest, met als re sultaat een veel groter aantal bioscopen. Ik meen een 1800 toen het maximum in Nederland op ongeveer 550 stond. Dat het ge middelde bioskoop-bezoek in die jaren in België een aantal malen hoger lag dan bij ons zal dan ook niet verwonderen. Wanneer er in een straat drie café's zijn, is men vlugger geneigd er een binnen te stappen voor een borrel of een biertje, dan wanneer men een kwartier naar het dichtstbijzijnde café moet lopen. Dat ook de teruggang in België ingrijpend is geweest is juist, maar er zijn in België toch een veel groter aantal bioskopen overgeble ven dan in Nederland en - wat belangrijk is - vrijwel allemaal goed onderhouden en goed geoutilleerd en bovendien, wat toch het be langrijkste is, voor het merendeel rendabel! Wij verzuimden in de goede jaren het Nederlandse publiek "bios- coop-minded" te maken. Vooral de jeugd werd al heel snel verge ten, omdat er soms bij de matinee-voorstellingen geld bij moest. Een groot verschil met België was ook, dat de exploitanten daar gestimuleerd werden tot een zo goed mogelijke exploitatie, omdat ze voor elke film die ze huurden een minimum-garantie van 1000 belg. frs. moesten betalen. En wel bij vooruitbetaling! Dat bete kende in die tijd voor de verhuurder tenminste een opbrengst van ongeveer 70,--, waarmee de kosten in ieder geval - soms voor een deel - gedekt waren. In Nederland was het berekenen van een minimum-garantie niet toegestaan. De exploitant had dus ook deze direkte stimulans tot het optrekken van het basis-aantal bezoekers niet. Er waren kleine plaatsen die soms vier films in één speelweek vertoonden, één in de 1e helft van de week, incl. de zaterdag en de zondag; één in de 2e helft; één speciale (Art) film voor de donderdagvertoning en een matinee-film. In totaal werd dan soms nog geen 200,- film- huur afgedragen. Filmhuren van plus minus 10,-, plus minus ƒ15,- en plus minus 20,-, waren beslist geen uitzondering. Dat de verhuurder bij dit soort transakties dik moest bijpassen vond men vanzelfsprekend. Wanneer in die jaren ook in Nederland een minimum-filmhuur had mogen worden berekend, zou dat - daar ben ik zeker van - de exploitanten gestimuleerd hebben tot een rendabelere exploitatie. Pas jaren later werd het de verhuur ders toegestaan een minimum van 40,- te berekenen. In verge lijking met die 1000 belg. frs. in 1950 had dit toch tenminste 75,-moeten zijn. Nu kon men maar draaien, de verhuurder moest namelijk leveren! Dat was dus wel een verplichting! Wanneer je eenmaal in je herinneringen gaat spitten, komen er steeds meer zaken naar voren, waarover destijds al met collega's werd gediscuteerd. Nog één voorbeeld van de wanverhoudingen binnen de organisatie van de NBB-"oude stijl". Een voorstel moest worden behandeld en aangenomen door de Algemene Ledenvergadering. Wanneer de verhuurders een voor stel deden ter verbetering van hun positie, bijvoorbeeld de bereke ning van een minimum-filmhuur; of een vergoeding van het gele verde reklamemateriaal, in de hele wereld gebruikelijk behalve in Nederland; of een vergoeding voor het te leveren bijprogramma bij een hoofdfilm - de verhuurders moesten een programma leve ren met een vertoningsduur van tenminste negentig minuten, on afhankelijk van de lengte van de hoofdfilm - overal normaal behal ve in Nederland, dan had zo'n voorstel in de Algemene Ledenvergadering geen schijn van kans, zelfs al waren de met bioscoopconcerns gelieerde filmverhuurders voor. Hoe ging namelijk de stemming in zijn werk? Elke exploitatie had één stem. Dat betekende dat een exploitant met vier kleine exploi taties in de provincie met een totaal-omzet van bijvoorbeeld 200.000,- per jaar, vier stemmen had. Een exploitant met één theater in één van de grotere steden met een jaaromzet van bij voorbeeld 400.000,- had één stem! Een bioscoop in de provin cie met een jaaromzet van 50.000,- had één stem; een filmver huurkantoor met een jaaromzet van een half miljoen: ook één stem! Gelukkig is daar na de reorganisatie verandering in gekomen, maar.... te laat! De filmverhuurders hebben er, ook in "gouden" ja ren aiies aan gedaan hun films zo goed en zo succesvol mogelijk uit te brengen.In tegenstelling tot de exploitanten liepen zij een veel groter risiko bij films die niet goed liepen. De exploitant liep hooguit risiko voor één speelweek, de verhuurder daarentegen voor al het geïnvesteerde geld in een film, aan royalties, kopiekos- ten, reklamemateriaal, publiciteit, enz. Het is simpel de televisie of de video de schuld te geven of te ver klaren geen oorzaak te weten. Feit is, dat het bedrijf de hand in ei gen boezem moet steken en vooral de NBB, waarbij ik natuurlijk wel voorop stel, dat de funktionarissen van nu aan de huidige si tuatie natuurlijk niet debet zijn. De vaststelling in het interview van de heer Maltha, dat de banken op het ogenblik huiverig zijn geld in bioscopen te investeren, is volkomen juist. Wie zal hen ongelijk geven?! Maar zoals destijds, op initiatief van de heer Crijns in Maastricht, de inbouwtheaters het bedrijf van een volledige ondergang heb ben gered, zo zal misschien ook nu een geheel nieuwe aanpak, net als in andere landen, het getij kunnen keren. Laten we erop hopen en vertrouwen! F.P. van den Berg 19

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1991 | | pagina 19