NOS-LAAT(1)
HET INTERVIEW
NIPO ONDERZOEK in OPDRACHT van NOS-LAAT
Op donderdag 25 juli is er op Nederland 3 in het programma
NOS-Laat gedurende een kwartier aandacht besteed aan het
bioscoopbezoek en de bioscopen in Nederland. Indien het de
bedoeling van de programmamaker zou zijn geweest, het bio
scoopbezoek met dit programma-onderdeel zo veel mogelijk
negatief te beïnvloeden, zou de opzet van deze uitzending nau
welijks anders hebben moeten zijn. Het programma en vooral
de primaire persreacties er op hebben dan ook alom een zeer
slechte indruk van de situatie gewekt. Dat de secundaire reac
ties in de pers grotendeels juist positief voor de bioscopen zijn
uitgevallen, is natuurlijk verheugend maar te danken aan een
aantal objectieve journalisten en zeker niet aan degenen die
voor het programma verantwoordelijk waren. Doordat de kopij
voor het augustusnummer van 'Filmeind juli al ter perse was,
is een reactie in ons blad eerder dan in dit nummer niet moge
lijk geweest. Dat is enerzijds jammer, maar anderzijds ook
goed omdat de afstandelijkheid van de reactie er door is ver
groot. Deze afstandelijkheid laat overigens nog voldoende ver
ontwaardiging over om de reactie de scherpte te kunnen geven
die hier m.i. op zijn plaats is. De misstappen van degenen die
het programma tot stand hebben doen komen, zijn in dit artikel
achtereenvolgens aaneen kritische beschouwing onderworpen.
DE PRESENTATOR, RESP. DE PROGRAMMAMAKER
Bij een uitzending ziet en hoort men wel de presentator maar niet
de programmamaker(s), en het is dan ook begrijpelijk dat veront
waardiging over het gebodene vooral op de presentator wordt ge
richt. Deze overweging neemt niet weg, dat de presentator voor
een belangrijk deel verantwoordelijk te achten is. De openingszin
van Charles Groenhuijsen luidde "De bioscopen stromen leeg", en
die zin was kenmerkend voor de vooringenomen en tendentieuze
wijze waarop de uitzending was samengesteld.
Kennisneming van de bezoekcijfers van de laatste jaren laat duide
lijk een gestabiliseerd bioscoopbezoek zien, en de uitspraak dat
"de bioscopen leegstromen" is dan ook apert onjuist. Het spreekt
vanzelf dat er ook bij een over een reeks van jaren gestabiliseerd
bezoek van jaar tot jaar fluctuaties optreden. Als een programma
maker, uitgaande van de gedachte dat ongunstige feiten meer
nieuwswaarde opleveren dan gunstige, een jaar met een neer
waartse fluctuatie uitkiest en dat gebruikt om een structurele ten
dens aan te tonen, gaat hij op tendentieuze wijze te werk. In dit
geval was er echter ook sprake van gemakzucht. Indien er van te
voren informatie bij het Bondsbureau zou zijn ingewonnen, zou
het ten opzichte van 1989 negatieve percentage immers voor een
belangrijk deel verklaard zijn uit de omstandigheid dat er in dat
jaar een 53ste speelweek was, die bovendien buitengewoon suc-
Op donderdag 25 juli j.l. besteedde NOS-LAAT aandacht aan het
bioscoopbedrijf, waarbij het zich baseerde op een door het NIPO
uitgevoerd onderzoek in opdracht van NOS-LAAT.
Het aantal bioscoopbezoekers daalde in 1990 vergeleken met het
jaar daarvoor van 15,6 miljoen naar 14,6 miljoen.
De resultaten van het onderzoek van NIPO/NOS-LAAT worden hier
weergegeven. Elders in dit nummer geven F.P.van den Berg en
Drs.J.Ph.WoIff commentaar.
Het Nederlandse filmpubliek slinkt aanzienlijk. Bijna driekwart van
de Nederlanders is een jaar lang niet naar de bioscoop geweest.
Het handjevol getrouwen loopt steeds verder terug en gaat ook
nog eens minder vaak.
Het NIPO vroeg aan 1079 mensen of ze tussen 15 juli 1990 en 15
juli 1991 naar de bioscoop waren geweest. 28% zei ja, 72% dus
nee. Van die 28% gaat maar 1% vaak naar de film, zeg maar één
keer per week, 88% gaat minder dan één keer per maand. Het jaar
daarvoor was deze groep bioscoopbezoekers trouwer: 35% n.l.
zegt de afgelopen 12 maanden minder vaak naar de film te zijn ge
gaan als dezelfde periode daarvoor. 18% ging meer. Een negatief
saldo dus.
Die afvalligheid blijkt ook bij ondervraging van de mensen die niet
naar de bioscoop zijn geweest. Van hen zegt 15% tussen juli '89
en juli '90 vaak of soms naar de film te zijn gegaan.
De twaalf maanden daarna gingen ze dus niet meer.
De voornaamste oorzaak van de terugval in bioscoopbezoek blijkt
de video. Het onderzoek van het NIPO/NOS-LAAT toont aan dat
zowel van de mensen die niet als van de mensen die minder naar
de bioscoop gaan 45% meer naar films op de video kijkt.
Een andere oorzaak van de dalende animo voor de film is de prijs
van het bioscoopkaartje. Van wie niet meer gaat, vindt 35% dat te
duur. Bij de mensen die minder vaak gaan ligt dat percentage op
29%.
Een vrij grote groep mensen ergert zich in de bioscoop aan de
service, aan de beeld- en geluidskwaliteit, de reclames en aan de
mede-bezoekers. 14% gaat daarom niet meer, 22% minder vaak.
Ook is er teleurstelling over de kwaliteit van de films. Van de on
dervraagden die niet meer gaan vindt 14% dat er geen goede
films meer draaien. Bij de groep die minder gaat ligt dat nog ho
ger, daar is het percentage 22%.
Het NIPO vroeg ook welke soort film de voorkeur had. Dat leverde
de volgende lijst op.
70%
21%
52%
11%
32%
10%
29%
7%
23%
Sommige liefhebbers van een bepaald genre voelen zich misdeeld.
43% van de ondervraagden die voor horror kiest, vindt dat ze te
weinig aan hun trekken komen. Bij science fiction ligt dat op 57%,
bij westerns op 59% en bij musicals zelfs op 62%.
Maar een derde van de ondervraagden vindt het van belang waar
een film vandaan komt. Van hen geeft 66% de voorkeur aan
Amerikaanse films, 25% aan Europese en 4% aan Nederlandse.
1. Comedy
6. Science fiction
2. Actie
7. Western
3. Drama
8. Erotiek
4. Thriller
9. Horror
5. Musical