TON RENES MET DE VUT cesvol is geweest. Door het inwinnen van dergelijke informatie zou de directe aanleiding voor de negatieve berichtgeving echter weggevallen zijn, hetgeen niet prettig is als men negatieve bericht geving op het oog heeft. Dat het hier om de vooropgezette bedoe ling ging, een negatief beeld van de bioscopen te geven, bleek ook uit de manier waarop de goede gang van zaken in het eerste half jaar van 1991 werd afgedaan, namelijk met een terloopse opmer king over een lichte opleving van enkele procenten. Gemakkelijk verkrijgbare informatie zou duidelijk hebben gemaakt dat het hier bij om een stijging van het bezoek van niet minder dan 11,5% gaat, dus om een stijging die zelfs zonder de correctie voor de 53ste speelweek in 1989 bijna tweemaal zo groot is als de daling in 1990 die als aanleiding voor de uitzending was genomen! Kritiek op een ander aspect van de uitzending heeft betrekking op de wijze waarop gebruik is gemaakt van het interview met de Algemeen Secretaris. Een delegatie van het Bondsbestuur is in de gelegenheid geweest, kennis te nemen van de integrale registratie van dat interview. Daarbij is geconstateerd dat er door de heer Tijssen een aantal rake opmerkingen zijn gemaakt over positieve aspecten, resp. als reactie op naar voren gebrachte kritiek. Nu is het natuurlijk duidelijk dat er van een interview dat langer is dan de hele uitzending waarvan het een onderdeel moet vormen, delen moeten worden uitgekozen. Slechte journalistiek is echter, als er bij die keuze alles wordt weggelaten wat zou kunnen bijdragen tot een meer genuanceerd beeld van de situatie. De geïnterviewde moet er op kunnen vertrouwen dat er van zijn uitspraken geen misbruik wordt gemaakt. Dat is het geval als uit spraken zo worden gemonteerd dat zij iets anders suggereren dan was bedoeld. Zo heeft de heer Tijssen een toelichting gegeven op de omstandigheid dat het bioscoopbezoek per hoofd van de be volking in Nederland altijd - ook in de topjaren van het bioscoop bezoek - lager is geweest dan in andere landen. Die toelichting was in de uitzending evenwel zodanig gemonteerd dat de schijn werd gewekt van een nogal berustende reactie op de daling in 1990 t.o.v. 1989. In feite ging het echter om een uiterst belangrijk verschijnsel, namelijk het bestaan van structurele verschillen tus sen landen waardoor er bij internationale vergelijkingen grote voorzichtigheid geboden is. Zo is de frequentie van het bioscoop bezoek tussen 1955 en 1988 in Groot-Brittannië 15,7 maal zo laag geworden tegen zes maal zo laag in Nederland)1, hetgeen de bete kenis van de in de uitzending genoemde bezoekstijging van 36% in Groot- Brittannië, hoe positief die ook te beoordelen is, wel re lativeert. HET NIPO Terwijl de aanleiding voor het programma de gepubliceerde be zoekcijfers van 1990 waren, werd de basis er van gevormd door een NIPO-enquête. Voor de wijze waarop deze enquête is uitge voerd, treft het NIPO zeker blaam. Het is een ijzeren regel voor ie dere onderzoeker dat hij eerst kennis neemt van hetgeen er in het recente verleden op het desbetreffende gebied is onderzocht en dat hij zich van te voren door deskundigen over de relevante feiten laat informeren. Deze regel is vooral van belang als het om een gebied gaat waarop de onderzoeker geen of weinig ervaring heeft. (Zelfs als die ervaring er wèl is, blijven er nog genoeg problemen over, zoals bijv. bij enquêtes over stemgedrag is gebleken.) Wordt, zoals door het NIPO is gedaan, deze oriëntatie achterwege gelaten, dan is de kans op onjuist geformuleerde vragen, verkeer de interpretatie van de verkregen antwoorden en onjuiste conclu sies daaruit zeer groot. Niet voor niets worden enquêtes op niet geheel bekende gebieden voorafgegaan door een proefenquête (bijv. intensieve mondelinge vraaggesprekken), alleen al om tot een juiste vraagstelling te kunnen komen. Indien het NIPO zich van te voren zou hebben georiënteerd, zou men daarbij zijn gestuit op de resultaten van eerdere onderzoekin gen waardoor de thans verkregen enquête-uitkomsten in een an der licht zouden zijn gekomen. Zo is er in de uitzending veel be lang gehecht aan de uitkomst dat slechts 28% van de Nederlandse bevolking naar de bioscoop gaat. Een dergelijk per centage zegt weinig als het niet kan worden vergeleken met over eenkomstige percentages in andere landen, en indien niet wordt gekeken naar vroegere uitkomsten. Wat het laatstgenoemde be treft, zou het NIPO, indien men zich naar behoren had georiën teerd, zijn gestuit op een onderzoek uit 1972 waaruit bleek dat slechts 16% van de bevolking tot de regelmatige bioscoopbezoe kers kon worden gerekend)2, en op een onderzoek uit 1983 waar uit bleek dat door 32% van de Nederlandse bevolking van 15 tot 69 jaar (dat is dus minder dan 28% van de hele bevolking) in de afgelopen twaalf maanden één of meerdere malen een bioscoop of filmhuis was bezocht)3. Een ander zeer belangrijk aspect van de uitzending was de nadruk die werd gelegd op het negatieve effect van video op het bio scoopbezoek. Dit is een in de ogen van leken voordehandliggende gedachte, waarvan de juistheid door onderzoek evenwel niet wordt bevestigd. Het minste wat men hier van de onderzoekers en ook van de geïnterviewde distributeur had mogen verwachten, is toch wel kennis van het bekende rapport "Film en publiek", waar van een van de conclusies was dat er "geen aanwijsbare negatieve invloed van video- en televisiekijken op bioscoopbezoek is")4. Dit is een conclusie die ook naar voren is gekomen uit een zeer inte ressant recent Brits onderzoek waarvan de resultaten op het door mij bezochte, in juni jl. gehouden congres van de Britse bioscoop bond mondeling bekend zijn gemaakt. Afgezien van de noodzaak, van de uitkomsten van relevante re search kennis te nemen alvorens zelf met uitspraken te komen, is er natuurlijk ook de wenselijkheid van het gebruik van gezond ver stand. Dat ook dit niet in voldoende mate is gebeurd, was te mer ken aan het feit dat de genoemde percentages over voorkeuren voor bepaalde filmgenres niet met elkaar overeenkwamen. DE GEÏNTERVIEWDE Mijn artikel "Een economische visie op het economisch beeld van de bioscoop" in het vorige nummer van dit blad als reactie op het artikel van de heer Maltha "Een persoonlijke visie op het econo misch beeld van de bioscoop" in het juni-nummer was ten tijde van het interview nog niet verschenen. Wij zullen dus nooit weten Onder enorme belangstelling ging op 6 augustus na een loopbaan van 46 jaar TON RENES met de VUT. Op de foto Ton samen met zijn vrouw Ria in zijn 'heiligdom' het Cinema theater te Amsterdam. Foto: Jacques Happe/Highlow Productions

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1991 | | pagina 8