of het interview anders zou zijn verlopen als de heer Maltha kennis
had kunnen nemen van de reactie op enige van zijn standpunten.
Het lijkt mij evenwel dat het voordeel van de twijtel hier op zijn
plaats is. Aannemen moet men immers, dat iemand of de kritiek
op zijn standpunt weerlegt, of er van afziet, dat standpunt te her
halen. Een kritische geest en een oorpronkelijke denkwijze zijn ei
genschappen die de geïnterviewde heer Maltha bezit. Die eigen
schappen zijn ook noodzakelijk bij het uiten van kritiek in het
openbaar. Zij zijn evenwel daarvoor niet voldoende. Noodzakelijk
is ook dat men op de hoogte is van de relevante feiten, en dat men
bereid is, een eenmaal ingenomen standpunt te wijzigen als dat
met die relevante feiten in strijd blijkt te zijn.
De meest onjuiste en onverantwoorde uitspraak in het interview
had betrekking op de vermeende rol van de N.B.B, als beperker
van de concurrentie. Met Maltha ben ik van mening dat weinig
concurrentie in het algemeen ook weinig prikkel tot vernieuwing
betekent. (Bekend in de economie is de uitspraak van de grote
econoom J.R.Hicks: "A quiet life is the best of monopoly profits".)
Wat de redenen, resp. oorzaken van de omstandigheid ook zijn
dat er - althans tot nu toe - nog geen multiplexen nieuwe stijl in
Nederland bestaan, vast staat dat dit niet komt door de N.B.B. Bij
de Commissie Nieuwe Zaken is er immers nog geen dergelijk pro
ject ingediend, laat staan dat er sprake is van een afwijzende be
schikking. Daarnaast dient er op te worden gewezen dat de
Commissies Nieuwe Zaken in het afzienbare verleden geen enkel
belangrijk project hebben afgewezen, en dat de filmverhuurders in
dat orgaan altijd even veel stem hebben gehad als de exploitanten.
Het is dan ook apert onwaar dat er door het toedoen van de N.B.B,
"concurrentie buiten de deur is gehouden". Wie dat beweert,
spreekt niet alleen een onwaarheid uit, maar handelt bovenal on
verantwoordelijk doordat immers juist dergelijke uitspraken op
buitenstaanders een geloofwaardige indruk maken.
Onterecht was ook de uitspraak over het grotere filmaanbod in
België. Ook de schrijvers van het rapport "Economisch beeld van
de bioscoop" waren aanvankelijk van mening dat het aanbod van
films in België inderdaad aanmerkelijk groter is dan bij ons. Zij
hebben deze mening echter herzien na met de relevante feiten te
zijn geconfronteerd.)5 De heer Maltha die het Rotterdamse rapport
blijkens zijn artikel "Een persoonlijke visie op het economisch
beeld van de bioscoop" grondig bestudeerd heeft, is tot deze her
ziening van een eenmaal postgevatte mening helaas niet geko
men.
Eens ben ik het met de heer Maltha, dat ons streven naar meer
bezoekers niet primair gericht dient te zijn op de groep tot ca. 28
jaar, maar juist op de leeftijdsgroepen daarboven. (In overeen
stemming daarmee is er in opdracht van het Bondsbestuur een
onderzoek ingesteld waarvan de resultaten binnenkort beschik
baar zullen zijn.) Niet zonder meer kan echter worden gesteld dat
het in Kinepolis gelukt is, de oudere bezoekers in aanmerkelijke
mate terug te krijgen. Hierbij beroep ik mij op een dienaangaande
mededeling van de heer Bert Sr. zelf.)6
Apert onjuist was ook de mededeling dat het slecht gaat met de
bioscoopexploitaties en dat de banken daarom huiverig zijn, cre-
dieten voor nieuwe projecten te verlenen. Alleen al kennisneming
van het interview van J. van Dommelen in de Haagse Post van 1
september 1990 had duidelijk gemaakt dat dit niet waar is).7 Dat
er van dalende investeringen geen sprake is, heb ik al in mijn vori
ge artikel aangegeven. Voorzover de bioscoopondernemingen
daarbij banken nodig hebben, levert dat, gezien de in economisch
opzicht bevredigende gang van zaken, geen probleem op. Iets heel
anders is natuurlijk de vraag, in hoeverre de calculatie van een
groot complex nieuwe stijl een dusdanige rendabiliteit aannemelijk
kan maken dat onder anderen de banken daarbij risico willen aan
vaarden.
Zoals gezegd, zijn de secundaire reacties op het programma gro
tendeels positief geweest, zodat een deel van de onjuiste informa
tie is rechtgezet. Een ongunstige uitzondering vormde daarbij het
artikel in het Algemeen Dagblad van 1 augustus. Daarin werd wel
iswaar aangegeven dat er aan de bioscopen weinig mankeert,
maar deze constatering werd bedorven door de uitspraak dan men
"geen onderzoeker van het NIPO hoeft te zijn om tot de conclusie
te komen dat het bezoekersaantal van de bioscopen daalt" en dat
"zelfs een blind paard dat kan zien".)8 Zoals gelukkig uit de berich
ten van andere kranten blijkt, kunnen inderdaad alleen een blind
paard en de betrokken onderzoekers van het NIPO hier iets zien
wat kennelijk niet waar is. Dat neemt echter niet weg, dat een in
terview als het hier bekritiseerde dergelijke ongefundeerde reac
ties uitlokt.
CONCLUSIE
Gezonde zelfkritiek is nodig voor een bedrijfstak. De heer Maltha
heeft kennelijk het gevoel, daarbij een missie te hebben, en dat is
op zich positief te waarderen. Niet aanvaardbaar is echter, dat
thans daarbij de waarheid geweld is aangedaan, hetgeen vooral
kwalijk is als, zoals hier het geval is geweest, de belangen van an
deren kunnen worden geschaad. Men dient er voor te waken dat
eenmaal gevormde ideeën en ingenomen standpunten zodanige
stokpaardjes of zelfs obsessies worden dat men zich afsluit voor
feiten die daarmee in strijd zijn. Ook moet men zich realiseren dat
met name veel televisie-interviews niet zo zeer gericht zijn op ob
jectieve informatie aan het publiek maar op de amusementswaar
de van aan de geïnterviewde te ontlokken boute uitspraken.
Hoewel de meeste mensen niet ongevoelig zijn voor de eer om als
deskundige op de televisie te komen, dient men te bedenken dat
een programmamaker van deze op zich begrijpelijke ijdelheid ge
bruik kan willen maken. Wellicht heeft de heer Maltha zich dat on
voldoende gerealiseerd.
Een ongelukkig samentreffen van een onwelwillende opzet van het
programma, een ondeskundig uitgevoerde enquête en een voorin
genomen geïnterviewde hebben een slechte bijdrage tot de opinie
vorming opgeleverd.
Drs. J.Ph. Wolff
Noten
1. Zie "Uit de luwte" (Film, dec. 1989), en "Het gevaar van ongefundeerde op
brengstverwachtingen" (Film, juni 1990).
2. Instituut voor Psychologisch Marktonderzoek M.V., "Publiek en bioscoop"
(Amsterdam, feb. 1973), 11-1
3. N.V. v/h Nederlandse Stichting voor Statistiek, "Het filmpubliek in
Nederland" ('s-Gravenhage, nov. 1983), Deel I, blz. 27
4. J. Faasse en H. Ganzeboom, "Film en publiek. Een onderzoek naar om
vang en samenstelling van het publiek van vier kanalen van filmdistributie
aan de hand van secundair geanalyseerde gegevens" (Ministerie van
W.V.C.Rijswijk 1986), blz. 48. (Aan dit rapport is het gehele nummer van
'Film', 2e kw. 1986 gewijd.)
5. P.H. Admiraal en S.R. Maltha, "Economisch beeld van de bioscoop. Een
onderzoek door de Faculteit der Economische Wetenschappen van de
Erasmus Universiteit Rotterdam" (Rotterdam, maart 1991), blz. 77 resp.
82. (Besproken in 'Film', mei 1991)
6. "Het complexe probleem van de supercomplexen" (Film, sept. 1989, blz.
15)
7. Rogier van Bakel, "Big is beautiful" (H.P., 1-9-1990)
8. Willem van der Post, "Alleen in de bioscoop" (A.D. 1-8-91)