CONCURRENTIE EN DE NBB-NIEUWE STIJL Uit het onderzoek, dat is beschreven in het rapport "Economisch Beeld van de Bioscoop"(*1) komen twee conclusies naar voren. In de eerste plaats wordt het standpunt ingenomen, dat de bioscoop noodzakelijk is in verband met het voortbestaan van de tilmpro- duktie. Hieruit vloeit voort, dat uit financieel-economische overwe gingen een einde moet komen aan de steeds doorgaande afkal ving van bezoekersaantallen. Ten tweede wordt het aannemelijk geacht, dat de concentratietendens in de bioscoopwereld zich zal voortzetten en naar alle waarschijnlijkheid de bedrijfstak een inter nationaal karakter zal geven. In deze context is het van groot be lang goed na te denken hoe de vitaliteit van de bioscopen kan worden verbeterd en welke vraagstukken zullen ontstaan door de verwachte internationalisering. In "Economisch Beeld van de Bioscoop" is bepleit meer ruimte aan de concurrentie te bieden. Vanuit deze visie is een nieuwe organi satievorm van de NBB voorgesteld, die meer vloeiend en open is dan de oude reglementen en statuten. De verschillende schakels in de bedrijfskolom, namelijk produktie, verhuur en vertoning zijn in organisatorisch opzicht van elkaar gescheiden. De ondernemin gen in de verschillende schakels zijn samengebracht in verenigin gen die met elkaar overeenkomsten voor een beperkte duur af sluiten teneinde een kader te hebben, dat stabiliserend op de transacties uitwerkt. Ook de vestigingsregels zijn zodanig veran derd, dat een efficiënte toetreder niet langer kan worden tegenge houden, omdat voldoende zalencapaciteit aanwezig zou zijn. Bij de formulering van de voorstellen heeft de vergelijking van Nederland met de Belgische film- en bioscoopwereld een belang rijke rol gespeeld. Wij zijn tot de slotsom gekomen, dat organisa torisch gezien een tussenpositie het aantrekkelijkste resultaat zou opleveren. De grondgedachte is, dat de gunstige kenmerken van beide stelsels kunnen worden gecombineerd. Dit idee staat in schril contrast met voorstanders van 'vrije' concurrentie. Merkwaardig genoeg verwijzen zij ook steeds naar onze Zuiderburen(*2). Het lijkt mij daarom nuttig de voor- en nadelen van de meer vrije concurrentie, zoals die in België bestaat, nauw keurig op een rijtje te zetten. De nadelen van vrije concurrentie worden vaak onderbelicht. Het staat voor ons vast, dat het ontbreken van reglementering op de markt in België af en toe heeft geleid tot wildwest toestanden. In positieve termen gegoten zou kunnen worden gezegd, dat rege lingen en organisatorische kaders een bijdrage kunnen leveren tot een efficiënte gang van zaken in de bedrijfstak. Laten wij volstaan met een voorbeeld, namelijk de mogelijkheid conflicten op te los sen via interne arbitrage(*3). Uit oogpunt van transactiekosten is de gang naar de 'gewone' rechter niet aantrekkelijk: het kost meer geld het duurt langer en vaak raken de onderlinge verhoudingen structureel verstoord. Bovendien sluit het vonnis van zo'n rechter, die buitenstaander is, niet altijd aan bij de ideeën die over een be paalde kwestie in de bedrijfstak gangbaar zijn en die zijn gericht op praktische oplossingen en efficiënt gedrag. Het voordeel, dat verband houdt met reglementering moet worden afgewogen tegen de opbrengst van de Belgische concurrentie, na melijk de verscheidenheid van het filmaanbod en innovatief ge drag dat tot uiting komt in de'introductie van multiplexen. Beide kwesties blijken echter niet zo eenvoudig als zij bij het eerste ge zicht er uitzien. De verscheidenheid van het filmaanbod ontloopt elkaar in beide landen niet veel. Ook de bezoekersaantallen hebben ongeveer de zelfde omvang. Een verschil is echter, dat in België de toeschou wers meer gelijkmatig over de speelfilms zijn gespreid. In Nederland is alleen de top-tien commercieel interessant, terwijl bij onze Zuiderburen 40 a 50 films een redelijk aandeel in het bezoek hebben. De verklaring kan zijn, dat in ons land het bioscooppark ruimtelijk meer is gespreid dan in België. De concurrentie tussen films is daardoor scherp. De verhuurkantoren zijn geneigd een groot aantal copieën te maken van speelfilms, die zij succeskan sen toedichten. Het gevolg is: meer service aan de consument, die dichtbij of in zijn woonplaats recent uitgebrachte films kan bekij ken. In België is de marktsituatie anders. Er spelen waarschijnlijk de mografische factoren een rol. Laten wij het houden op de consta tering, dat er veel meer uitgaansleven in de steden is in vergelij king met Nederland. Het gevolg is, dat de bioscopen sterker zijn geconcentreerd in de steden en dat de consument daardoor ter plekke meer keuze aan films heeft. Het valt ook te verwachten, dat de bioscopen onderling meer concurreren. De exploitanten maken reclame op regionaal niveau en in de buurt van de theatergebou wen. In Nederland daarentegen heeft de introductie van een nieu we film meer een nationaal karakter. Het is daarom logisch, dat publiciteit wordt gezocht door de verhuurder op landelijk niveau. Voor lokale eigenaren van bioscopen is in de marksituatie weinig aanleiding om te proberen het filmbezoek te bevorderen. De con currentie op de verhuurmarkt is voor hen veel belangrijker. Zij wil len zo snel mogelijk een succesrijke film in hun programma opne men. Een deel van de opgetreden concentratie (met inbegrip van het ontstaan van boekingskantoren) is daaruit te verklaren. De vergelijking België-Nederland geeft op het punt van het film aanbod geen duidelijke uitslag. Er kan slechts worden opgemerkt, dat er grote verschillen bestaan in het spelpatroon van de concur rentie door uiteenlopende marktomstandigheden in beide landen. Alvorens hier op door te gaan en aanpassingen in Nederland te bespreken, wenden wij ons naar de tweede kwestie, namelijk de introductie van multiplexen. Wat precies onder een multiplex dient te worden verstaan is on duidelijk (*4). Wij omschrijven het hier als een complex van ten minste 12 bioscoopzalen, dat is omgeven door verschillende at tracties waar het publiek zich kan vermaken. De voorstanders van vrije concurrentie wijzen in dit verband veelal op Kinepolis, dat is gevestigd in Brussel. Ook hier zijn echter bedenkingen aan te voe ren. Wij kunen ons afvragen, of een multiplex, dat een groot aan tal zalen op één plek concentreert, wel goed past bij een ruimtelijk gespreid bioscooppark zoals in Nederland. De nieuwe bioscoopvorm staat haaks op de concurrentie tussen films: een multiplex zal in Nederland zelf een publiek moeten op bouwen, dat ook belangstelling buiten de top-tien aan de dag zal leggen. Wanneer dit probleem aan de vraagzijde kan worden opgelost, dan nog blijven de kosten van een nieuw groot gebouwencomplex zwaar op de financiële resultaten drukken. Onze berekeningen ko men uit op een extreem lange 'pay-off period'. Het tijdvak, dat ver strijkt voordat de investerende ondernemer het totale bedrag te rugziet, dat hij in een multiplex heeft gestoken, kan worden ge schat óp 20 jaar. Daarom is het op z'n minst speculatief het uit blijven van een 'droomcomplex" zoals in Brussel in verband te brengen met verstarring van de bioscoopwereld of tekortschieten van de concurrentie. Bij de afronding van de vergelijking tussen België en Nederland komen wij terug op de tussenpositie die wij hebben gekozen. Wij willen niet verhelen, dat in de Belgische marktsituatie de bio scoopeigenaar gedreven door de onderlinge concurrentie zich ac tiever betoont dan zijn Nederlandse collega. Hij verleent meer ser- (Vervolg op pagina 9)

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1991 | | pagina 7