erosie geiriiddelden naar leeftijd in. jaren 1.14-24 jaar: 6,21 *pj 2. 25-34 jaar: 7,57*pj 3. 35-49 jaar: 3,16*pj 4. 50-64 jaar: 3,02*pj U±H------2T^TC------33^T9------SVS3-------rfr Jongeren gaan gemiddeld weliswaar vaker naar de bioscoop (to tale frequentie) dan ouderen, maar dit verschil in gemiddelden is te wijten aan het teit dat er onder de ouderen een veel grotere groep niet-bezoekers is (81,1% versus 32,7%). Wanneer we alleen naar de bezoekers kijken zien we dat de ge middelde frequentie van jong en oud gelijk is, bijna één keer per maand, terwijl de groep van middelbare leeftijd een beduidend la gere frequentie heeft: ongeveer één keer per twee maanden. Het SUMMO laat een dergelijke trend niet zien: daar gaat de fre quentie van bezoekers met het stijgen van de leeftijd omlaag. Aangezien zij over een steekproef ter grootte van 9384 responden ten uitspraken doen, is het waarschijnlijk dat hun resultaten de si tuatie in de Nederlandse bevolking beter representeren dan de re sultaten van mijn bevindingen wat betreft de groep van bezoekers, waar bijvoorbeeld weinig 50+'ers in vertegenwoordigd zijn. Dit is een reden om de conclusie betreffende de frequenties van de verschillende bezoekersgroepen met enige voorzichtigheid te benaderen. In een verdere analyse blijkt dat opleiding en daaropvolgend leef tijd de grootste invloed hebben op bioscoopbezoek. Deze twee va riabelen verklaren samen het grootste gedeelte van (de variantie in) bioscoopbezoek (respectievelijk 19,9% en 9,7%). Daarna volgt de variabele gezinsgrootte en daarna de variabele die meet hoeveel films men in de afgelopen maand op video bekeken heeft (deze verklaren respectievelijk 2,6% en 1,3%). Samen verklaren deze vier variabelen 33,4% van de afhankelijke variabele bioscoopbezoek (een getal dat overeenkomt met wat den Boon en van Meurs in hun onderzoek gevonden hebben, 1990). De andere variabelen voegen daar nauwelijks nog iets aan toe. Bovendien zijn de correlaties van de andere variabelen met bioscoopbezoek niet significant (in deze analyse). Kijken naar films op video en televisie. Het zijn vooral de jongere bioscoopbezoekers die videoliefhebber zijn. Gemiddeld kijken zij naar 6 films per maand op de video. Gemiddeld bekijkt de oudere bezoeksgroep 2,5 video per maand. Bij de niet-bezoekers liggen deze gemiddelden lager (respectieve lijk 4 en 2 films per maand voor de jongere- en oudere groep). Zowel bioscoopbezoekers als niet-bezoekers van 35 jaar en ouder bekijken 5 speelfilms per maand op de televisie (iets meer dan één per week). Tussen de jongere groepen bestaat wel verschil in het aantal films dat men in de afgelopen maand op televisie bekeken heeft: de jon gere bezoekers bekijken gemiddeld 8 speelfilms per maand op de televisie en de jongere niet-bezoekers 6. Conclusie: het zijn vooral de jongeren die actief film kijken, vooral de bioscoopbezoekers onder hen. Niet alleen gaan ze vaker naar de bioscoop, maar ze bekijken ook meer films op video en televi sie. De oudere bioscoopbezoekers en de oudere niet-bezoekers verschillen onderling nauwelijks wat betreft films op video en tele visie bekijken. Erosie Op twee manieren kan aangetoond worden dat de oudere leeftijds groep (vanaf 35 jaar) minder naar de bioscoop gaat dan dan de jongere leeftijdsgroep. In eerste instantie bekijken we de gehele groep ouderen en vergelijken deze met de gehele groep jongeren, met daarin zowel bioscoopbezoekers als niet-bezoekers. Voor de oudere groep bioscoopbezoekers op zich geldt echter niet persé dat hun bioscoopfrequentie lager is dan die van de jongere groep bezoekers (zoals we al zagen). De gehele groep ouderen vertoont wl een lagere frequentie dan de jongeren zoals we in tabel 3 kun nen zien: Tabel 3 Gemiddelde bioscoopfrequentie naar leeftijd 5. 65 jaar en ouder: 0,28*pj *pj= keer per jaar Dat jongeren minder vaak naar de bioscoop gaan als ze ouder worden kan in tweede instantie aangetoond worden door de vol gende figuur: Figuur 1 erosie-gemiddelden naar leeftijd in jaren. -8.1 -8.2 -8.3 -8.4 -0.5 8 euen vaak 0 Hinder uaak Figuur 1 laat zien dat bij de jongeren van 14-25 jaar het erosie-ge middelde dicht bij de O-as ligt. Dat wil zeggen dat er relatief weinig mensen in die leeftijdsgroep afhaken als bioscoopbezoeker, de ge hele groep gaat bijna 'even vaak' naar de bioscoop als in het vori ge jaar. De daaropvolgende groepen in figuur 1 vertonen meer erosie: zij zijn meer 'minder vaak' naar de bioscoop geweest in het afgelo pen jaar in vergelijking met de jaren daarvoor. Is leeftijd dus de allesbepalende factor voor bioscoopbezoek? Geldt dit afkalven van bioscoopbezoek voor alle delen van de be volking? Nee, als we de erosie-gemiddelden per opleidingsniveau bekijken valt op dat de laag-opgeleiden meer erosie vertonen dan de hoog opgeleiden. In het overzicht van eretekens uitgereikt door de N.B.B, in 1991, afgedrukt in het decembernummer van FILM, ontbraken tot onze spijt de volgende personen. De heer E.L.A.van de Vlasakker, mevrouw W.J.Traa en me vrouw J.A.Hoogland-Wouters (allen werkzaam bij Jogchem's Theaters) ontvingen de zilveren speld c.q.brochette. r J

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1992 | | pagina 6