VAN BOND NAAR FEDERATIE (5)
In FILM van december 1990 bent u voor het laatst geïnformeerd
over de stand van zaken rond de nieuwe structuur van de organi
satie. Dit naar aanleiding van de Bondsraadsvergadering die op 30
oktober van dat jaar plaatsvond.
Inmiddels zijn de voorbereidingen rond de overgang naar een fe
deratie in een vergevorderd stadium.
In maart 1991 is het rapport van de Vakgroep Economische
Organisatievormen van de Erasmus Universiteit Rotterdam ge
reedgekomen. Dit rapport, dat de neerslag vormt van een econo
misch onderzoek van de bedrijfstak, adviseert over mogelijke re
gelingen in een nieuwe structuur. De leden van de NBB hebben
een resumé van dit rapport ontvangen en in FILM van mei 1991
heeft de Bondsvoorzitter hieraan een artikel gewijd.
In oktober 1991 zijn de Nederlandse Vereniging van Bios
coopexploitanten en de Nederlandse Vereniging van Film
verhuurders begonnen met bilaterale besprekingen met betrek
king tot de op te stellen verdragen die in de plaats komen van de
een aantal reglementen van de NBB. Met name de reglementen
met betrekking tot het onderling handelsverkeer, komen hiervoor
in aanmerking. Deze verdragen dienen te worden voorzien van een
considerance, welke aansluit op bovengenoemd rapport
"Economisch beeld van de bioscoop". Het verdrag tussen de NBB
en de Associatie van Nederlandse Filmtheaters (het zgn. associa
tieverdrag) met de bijbehorende uitgebreide considerans, dient
daarbij als voorbeeld.
In de beginfase van het overleg werd zeer uitgebreid aandacht be
steed aan de Adviesaanvraag Kunstbeleid 1993 - 1996 van de
Minister van WVC. In deze adviesaanvraag werd gesteld dat er
goede gronden aanwezig zijn om meer geld aan de filmsector ter
beschikking te stellen. In een tweetal gesprekken dat de
Bondsvoorzitter en de Algemeen Secretaris hadden met de
Minister is besproken dat in deze nota zou worden voorgesteld
het budget ten behoeve van film aanzienlijk te verhogen. In dit ka
der verzocht de Minister de NBB een bijdrage te leveren aan dit
budget. In verband daarmee deelde de Minister desgevraagd mee
bereid te zijn zich tot het uiterste in te spannen om een verlaging
van het BTW-tarief op film te realiseren.
Het is bijzonder verheugend dat de noden van de Nederlandse film
van overheidswege worden erkend en dat de bedrijfstak de gele
genheid wordt geboden door middel van een unieke vorm van sa
menwerking de produktie van Nederlandse speelfilms te onder
steunen. Daarbij komt dat de bedrijfstak al jarenlang verwoede po
gingen doet verlaging van het BTW-tarief bij de overheid be
spreekbaar te maken, hetgeen tot op heden niet mogelijk bleek.
Deze combinatie van factoren deden de (onafhankelijke) filmver
huurders en de Exploitantenraad ertoe besluiten zich te commite-
ren voor een gezamenlijke bijdrage van 1.000.000,- per jaar,
gedurende de periode van het Kunstenplan. Van de major compa-
nies kon vooralsnog geen toezegging worden ontvangen, aange
zien zij zich nog niet konden binden voor bedragen anders dan de
gebruikelijke contributiebijdrage.
In de discussie over het bovenstaande en de wijze waarop een en
ander zou moeten worden gefinanciert, is uitgebreid stilgestaan
bij de vooraftrek. Deze regeling, die uiterlijk op 31 december 1992
zal verdwijnen dient naar de mening van de bioscoopexploitan
ten betrokken te worden bij de financiering van de bijdrage aan
WVC. Indien dit niet zou gebeuren dan zouden de gezamelijke ex
ploitanten aan het einde van 1992 worden geconfronteerd met het
wegvallen van de vooraftrek (ca. 1.700.000,-) alsmede met de
bijdrage aan WVC van 500.000,-.
Ook de bij het overleg betrokken distributeurs waren van mening
dat dit niet van de exploitanten kan worden gevergd, zodat een re
geling zou dienen te worden getroffen.
Over de wijze waarop dit zal worden uitgewerkt zijn thans nog
geen afspraken gemaakt.
Een belangrijk onderdeel was tevens de wenselijke vervanging van
het huidige Reglement inzake de Filmexploitatierechten (het zgn.
window- reglement).
Dit reglement behoefte aanpassing, aangezien het zoveel mogelijk
diende te worden aangepast aan de richtlijnen die vanwege de
E.G. zijn verstrekt met betrekking tot openbaarmaking van speel
films.
Een nieuw element hierbij was een vast te stellen window voor
16mm speelfilms, een punt dat met name voor de bioscoopex
ploitanten zwaar woog. Na zeer uitgebreide discussie kwamen
partijen tenslotte overeen dat films op 16mm mogen worden uit
gebracht 6 maanden na de 35mm bioscooppremière, tenzij de
film niet door in de plaats (of de directe omgeving daarvan) ge
vestigde bioscopen wordt vertoond. In dat geval is geen window
van kracht.
Daarnaast werd besloten dat voor besloten voorstellingen (16mm
of 35mm) een vast tarief van 250,- zal worden berekend, ten
einde aan de huidige ongelijkheid tussen de prijsstelling van be
sloten voorstellingen in scholen e.d. en bioscopen een einde te
maken.
In overeenstemming met de desbetreffende E.G.richtlijnen is aan
de verenigingen voorgesteld de overige windows als volgt vast te
stellen: video: 6 maanden, abonneetelevisie 12 maanden en televi
sie 24 maanden. Verdwenen is een regeling voor Nederlandse
speelfilms. Hoewel de E.G. bepaalt dat voor films die tot stand zijn
gekomen met behulp van een substantiële bijdrage van een zend
gemachtigde, een termijn geldt van 1 jaar, betreft het hier feitelijk
een puur nationale aangelegenheid die niet onder de werking van
de E.G. richtlijn valt en dus ook niet aan Brussel behoeft te wor
den voorgelegd.
De verenigingen zullen zich binnenkort over deze window - rege
ling dienen uitte spreken.
Voor wat betreft regelingen met betrekking tot het onderling han
delsverkeer is ondermeer gesproken over het Reglement op het
Naamregister, dat naar de mening van partijen gehandhaafd dient
te worden en een onderdeel zal vormen van het nieuwe window -
verdrag; over de leveringsplicht en de maximum filmhuurgarantie,
ten aanzien waarvan is besloten dit aan het vrije handelsverkeer
over te laten; over het vaststellen van een maximum filmhuurper-
centage van 60 en een minimum percentage van 27,5; over een
opvolger van de zgn. rode kaarten-regeling, alsmede over een op
volger van het huidige Algemeen Bedrijfsreglement (het vesti
gingsreglement).
Tussen oktober 1991 en eind maart 1992 zijn 16 vergaderingen
gewijd aan hetgeen hierboven in vogelvlucht is besproken: 7 ver
gaderingen van het bilateraal overleg, 4 ledenvergaderingen van
de filmverhuurders, 4 vergaderingen van de exploitantenraad, 1
vergadering van de Commissie Vestigingsnormen alsmede 1 be
spreking met de Associatie van Nederlandse Filmtheaters.
Tussendoor heeft tevens enkele malen overleg plaatsgevonden
met een delegatie van de MPEAA. Hierbij is overeengekomen dat
er naar zal worden gestreefd ca. medio maart te komen tot afron
ding van de eerste fase van de herstructurering. Dit houdt in dat
de dan gereed zijnde statuten reglementen en verdragen, na goed
keuring door de juridisch adviseur van de MPEAA, naar Brussel
zullen worden gezonden. Vervolgens kan dan worden aangevan
gen met de daadwerkelijke oprichting van de Federatie. De punten
die dan nog niet zijn afgerond, zoals de regelingen met betrekking
tot het handelsverkeer en een vestigingsregeling, kunnen vervol
gens in de daarop volgende maanden in verdragen worden vast
gelegd.
Zoals inmiddels is gebleken is deze termijn niet haalbaar aange
zien over enkele punten nog overleg plaatsvindt. Indien dit overleg
eveneens tot overeenstemming leidt kunnen de noodzakelijke juri
dische stappen worden ondernomen tot oprichting van de
Federatie.
Frank van der Putte