CONCURRENTIEVERVALSING?
NIET TUSSEN GESUBSIDIEERDE ONDERNEMERS EN COMMERCIËLE,
MAAR WEL BINNEN DE FEDERATIE ZELF
Een van de meest fanatiek gecultiveerde misverstanden tussen de
voormalige NBB (nu Federatie voor de Cinematogratie) en de
Associatie van de Nederlandse Filmtheaters c.q. de gesubsidieer
de distributeurs is het begrip "concurrentievervalsing". Te pas en
te onpas duikt dit begrip op in de discussie als het gaat om het
filmsubsidiebeleid en de relatie tussen filmtheaters (filmhuizen) en
reguliere (commerciële) bioscopen.
Het standpunt binnen de Federatie is bekend. Subsidiëring van
Filmtheaters (plaatselijke overheid) en de distributie van de kunst
zinnige film (rijksoverheid) leidt tot concurrentievervalsing.
Omdat ik niet goed begreep wat de Federatie nu precies bedoelt
met dat begrip, heb ik mij georiënteerd bij ondernemersorganisa
ties als het KNOV en taalkundig bij Van Dale.
Je komt dan tot de volgende omschrijving: Concurrentievervalsing
is de situatie die ontstaat als bedrijven, die dezelfde goederen en
diensten leveren, moeten opereren vanuit een ongelijke basissitu
atie waarbij hun onderlinge relatie/competitie ongelijk blijft. Zowel
de ondernemersorganisaties als Van Dale gaan in de begripsana
lyse uit van bedrijven en organisaties met een gelijke doelstelling
en dezelfde goederen en diensten.
Als toelichting kreeg ik een duidelijk voorbeeld: twee bergings
bedrijven concurreren op de markt waarbij de één speculeert met
voorkennis en de ander zonder. Voorkennis is hier het vervalsende
element.
Als wij de discussie in de filmwereld bekijken, zegt de Federatie in
feite: subsidie is het vervalsende element. Vanuit die redenering
heb je dan twee mogelijkheden: of iedereen subsidie op dezelfde
voorwaarden of niemand subsidie.
Terug naar de omschrijving waarbij het gaat om de gelijke doel
stelling en dezelfde goederen en diensten. Voor het gemak even
een schema.
Federatiebioscopen en -distributeurs
Doelstelling: Aankopen, distribueren en vertonen van films met
winstoogmerk.
Produkt: In principe alle films die gemaakt worden en die het
winstoogmerk kunnen dienen.
Diensten: Alle diensten die het winstoogmerk kunnen ondersteu
nen.
Filmtheaters (ANF) en gesubsidieerde distributeurs
(Cinemien/IAF-NFM)
Doelstelling: Het aankopen, distribueren en vertonen van artistie
ke/kunstzinnige films alsmede het kweken c.q. "opvoeden" van een
publiek voor deze sector c.q. het ontwikkelen van educatieve acti
viteiten, festivals, retrospectieven e.d. die daarbij aansluiten en dat
zonder winstoogmerk.
Produkt: Uitsluitend films die van belang zijn, gezien vanuit een
artistiek en kunstzinnig concept. Met andere woorden filmproduk-
ten die passen binnen het vastgelegde programmabeleid.
Diensten: Alle diensten die de inhoudelijke doelstelling ondersteu
nen.
De conclusie is duidelijk. De gesubsidieerde distributeurs en film
theaters hebben een afwijkende doelstelling en een afwijkend pro
dukt en dienstenpakket. Zij beperken zich als vertoners tot een
produkt dat vanuit het winstoogmerk voor de bioscopen niet inte
ressant is en voor zover zij toch zogenaamde "bioscoopfilms"
draaien (de arthousefilms) gebeurt dat vanuit een "witte-vlekken-
plan" dat plaatselijk vorm krijgt. De non-profit filmtheaters gaan
pas over tot vertoning wanneer de plaatselijke bioscopen c.q. ar-
thouses (de CICAE-leden van de Federatie) geen prioriteit geven
aan die arthouse-films.
Volgens de strikte hantering van een praktische en taalkundige de
finiëring van het begrip "concurrentievervalsing" is hier dus geen
sprake van vervalsing. Aan de hoofdvoorwaarden - gelijke doel
stellingen, produkten en diensten - die hierbij spelen wordt in de
relatie Federatie-theaters en ANF-theaters niet voldaan.
Volgens de begripsomschrijving vanuit de ondernemerskant is er
binnen het filmcircuit wel degelijk sprake van concurrentieverval
sing als wij kijken naar de onderlinge relatie tussen de bioscoop
bedrijven en andere Federatie-leden.
Grote bioscoopholdings en distributeurs - vaak onderling gerela
teerd - claimen winstgevende megaprodukten die onbereikbaar
worden voor kleinere bioscoopcombinaties. Zij monopoliseren
binnen de legale regels de media, zoals bijvoorbeeld het Veronica-
filmprogramma, dat zoals bekend "gestuurd" en "gefinancierd"
wordt door een beperkte groep grote distributeurs en producen
ten.
En waar er binnen de Federatie sprake is van exact gelijke doel
stellingen, produkten en diensten is hier dus wel degelijk sprake
van concurrentievervalsing en op een veel grotere schaal dan
überhaupt mogelijk zou kunnen zijn in de relatie tussen ANF-
theaters/gesubsidieerde filmdistributeurs en de Federatieleden.
Ook het door de grote bedrijven gedirigeerde premièrecircuit van
"blockbusters" is in letterlijke zin concurrentievervalsend.
Daartegenover is de relatie van de ANF-theaters en gesubsidieerde
distributeurs ten opzichte van de subsidiegevers geen andere dan
die van culturele en commerciële instellingen die sponsors aan
trekken voor hun produkt. In de filmproduktie en distributie is dat
een algemeen geaccepteerd gegeven en niemand die dan zal roe
pen "Concurrentievervalsing!".
In het geval van de gesubsidieerde distributeurs vraagt de rijks
overheid om de uitvoering van een artistiek/kunstzinnig beleid. De
overheid stelt het beleid vast en zoekt daarbij één of meerdere or
ganisaties die vanuit een inhoudelijk/artistiek perspectief en een
meerjarenbeleid in staat zijn om aan die vraag te voldoen. De op
dracht die daaruit voortvloeit, wordt gehonoreerd. Een sponsor
vraagt ook om een dienst, die weliswaar anders ligt maar in wezen
is de relatie hetzelfde: theaters of distributeur ontvangen geld en
leveren daarvoor een wederdienst.
In plaatselijke situaties constateert de gemeentelijke overheid dat
een belangrijk deel van het artistieke en kunstzinnige filmaanbod
niet beschikbaar is.
Waarbij de hoofdreden duidelijk is: dit filmaanbod past niet in het
winstoogmerk van de bioscopen. Dat is legitiem maar als de over
heid van mening is dat dit aanbod wel gezien moet kunnen wor
den en in zoveel mogelijk vertonersplaatsen, dan besluit zij tot een
vraag aan het vertonerscircuit. En wordt die vraag gehonoreerd,
dan hangt daar geld (subsidie) aan. Zo ontstaan Filmtheaters in
gemeenten en organiseren sommige provincies circuits die voor
een verdere spreiding zorgen, daar waar gemeenten om wat voor
reden dan ook in gebreke blijven.
17