t.a.v. de vorm:
- Europese films zijn over het algemeen meer intellectueel, literair,
en vooral meer verbaal dan Amerikaanse.
- In de meeste Amerikaanse films wordt meer aandacht gegeven
aan actie; ze zijn sneller, hebben een beter ritme, en zijn meer
gericht op visuele, krachtige effecten.
t.a.v. technische aspecten:
- Amerikaanse films bevatten niet alleen minder dialoog, maar de
afzonderlijke shots zijn in het algemeen korter.
- De kortere shots zijn minder het gevolg van bewerking na de
opname dan van een principiële keuze er vóór.
- Bij de meeste Europese films is het verhaal alleen te volgen als
men niets van de dialoog mist. In de meeste Amerikaanse films
is het gesproken woord meer een ondersteuning van het
visuele.
Op bovengenoemde typering is natuurlijk enig kritisch commen
taar mogelijk. Ook zijn er uitzonderingen, waarop overigens ook
door Balachoff is gewezen. Waar het echter op aankomt is, dat hij
hier voor het succes van de Amerikaanse film een inhoudelijke
verklaring heeft gegeven in plaats van de gebruikelijke, tot een be
rustende houding leidende economische verklaring. Opvallend
daarbij is dat de talen, dat wil zeggen de verschillen in taal, in die
inhoudelijke verklaring niet voorkomen.
Verdere overtuigende argumenten.
Door enige andere sprekers zijn nog ar
gumenten van geheel andere aard naar
voren gebracht, die wijzen op de juist
heid van het standpunt dat de gebruikte
taal in principe geen doorslaggevende
factor is voor het succes van een film of
het ontbreken daarvan.
Een bijzonder sterk, mij volledig overtui
gend argument was afkomstig van Alan
Howden, hoofd programma-inkoop van
de BBC. Door hem werd er op gewezen
dat bijvoorbeeld in Frankrijk, waar alle
buitenlandse films in Franse versie wor
den uitgebracht, bijvoorbeeld de Duitse
films even veel of weinig van het taalprobleem te lijden hebben als
de Amerikaanse, terwijl de Amerikaanse in dat land toch gemid
deld succesvol zijn en de Duitse vrijwel niet. Hij was het dan ook
eens met Balachoff, dat niet de Engelse taal, maar de grotere aan
trekkelijkheid van de gemiddelde engelstalige film het succes uit
maakt. Geïnspireerd door het bekende Orwell-citaat, zou ik dit als
volgt onder woorden willen brengen: Amerikaanse films zijn niet
succesvol doordat ze engelstaliger zijn dan andere, maar veel en
gelstalige films zijn succesvol doordat ze aantrekkelijker zijn dan an
dere.
Een eveneens overtuigend argument werd naar voren gebracht
door Simon Perry (chief executive British Screen Finance). Door
hem werd er op gewezen dat de neergang van de nationale film
vooral sterk is geweest in Groot Brittannië.'2> Hieruit trok hij de
m.i. juiste conclusie dat het produceren van engelstalige films
voor producenten in Europa niet het remedie voor succes kan zijn.
Groot Brittannië.
Dat de titel van dit deel van het artikel niet "Taal een in het geheel
niet van invloed zijnde factor" luidt, komt door de situatie in het
Verenigd Koninkrijk, waar het publiek een geheel andere houding
heeft ten opzichte van de in films gesproken taal dan het publiek
in andere Europese landen. In Groot Brittannië wordt er namelijk
nauwelijks gesynchroniseerd, doch dat komt niet door de vaardig
heid der Britten in vreemde talen die, zoals bekend is, vrij gering
is. Het komt ook niet door een behoefte bij het Britse publiek om
de bij buitenlandse films behorende vreemde taaiklanken te horen.
Waar het wel door komt, is de volstrekte afwijzing door de Britten
van niet lipsynchrone versies.
M. Dimitri Balachoff
Hun afkeer daarvan is zo groot, dat zij dan nog maar liever onder
titelde originele versies accepteren. Het effect van deze afwijkende
voorkeur is, dat het marktaandeel van andere dan Amerikaanse en
Britse films in het Verenigd Koninkrijk nog aanzienlijk kleiner is
dan dat in enig ander Europees land (in 1991 ca. 1,4%<3>). De
reeds genoemde Simon Perry, discussieleider van een deel der
conferentie, achtte het dan ook mogelijk dat de omzet van (niet-
Amerikaanse) buitenlandse films in zijn land zou stijgen als het
Britse publiek aan gesynchroniseerde versies zou kunnen worden
gewend. Er is evenwel geen reden om aan te nemen dat het
marktaandeel daarvan dan zou uitkomen boven de weliswaar gro
tere maar nog steeds zeer geringe marktaandelen in andere lan
den van Europa.
Voor en tegen synchroniseren.
Na de voordracht van Balachoff en de daaraan toegevoegde argu
menten van Howden en Perry was de in de titel van de conferentie
opgesloten vraag eigenlijk al beantwoord: de taal vormt geen uit
daging voor de Europese film. Het was echter goed dat het toen
nog resterende programma - uiteraard - toch is afgewerkt, want er
zijn in de overblijvende anderhalve dag heel wat verhelderende
juiste en onjuiste uitspraken gedaan. Ongeacht de voor- en nade
len, respectievelijk het nut van synchroniseren, zijn het in feite
slechts de daarmee gepaard gaande kosten per kopie, die bepa
lend zijn voor de vraag of het gebeurt. Het zijn immers alleen gro
te landen - Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje - waar alle of vrij
wel alle films uit andere landen in gesynchroniseerde versie wor
den vertoond. (In Hongarije wordt ook gesynchroniseerd, maar de
kosten daarvan zijn, althans tot nu toe, slechts een fractie van die
in de westerse landen.<4>) Dit, met name ook bij de televisie, een
maal ingeburgerd zijnde, is de mogelijkheid om in die landen over
al dan niet synchroniseren te beslissen, in feite niet meer aanwe
zig. Dat betekent echter niet dat de oorspronkelijke beslissingen
om het te doen terecht zijn geweest, of dat het ook in de kleinere
landen zou moeten gebeuren als dat uit kostenoogpunt (zoals
thans in Hongarije) verantwoord zou zijn.
Volgens een van de sprekers uit de technische hoek, George
Roubicek (zelfstandig synchronisatie-consulent, UK), is er niets
tegen synchroniseren als het maar goed wordt gedaan. Dit is ui
teraard een standpunt dat door weinig filmliefhebbers in de niet-
synchroniserende landen zal worden gedeeld. Hoe men immers
ook denkt over de waarde van de bij een film horende taal (zelfs
als men die helemaal niet kan verstaan), lijkt het niet te ontkennen
dat de stem en het gebruik daarvan een essentieel deel uitmaken
van de kunst van een acteur. Ook lijkt het niet voor discussie vat
baar dat er bij acteurs met een zeer karakteristieke spreekwijze
(bijv. James Stewart, of Peter Sellers in de Pink Panter-films) bij
synchronisatie iets onvervangbaars verloren gaat.
Het synchronisatieproces is evenwel in een aantal landen inmid
dels uitgegroeid tot een industrie die werkgelegenheid en inkomen
voor zo velen betekent, dat men van één hunner nauwelijks een
objectief standpunt kan verwachten. Juist is natuurlijk, dat als er
wordt gesynchroniseerd, het dan zo goed mogelijk moet gebeu
ren. De vraag naar de noodzaak is uiteraard overbodig in landen
met veel (semi-)analfabetisme. Op overeenkomstige wijze is het
synchroniseren van kinderfilms relevant. Wat mij betreft, hoeft dat
echter niet tot jeugdfilms te worden uitgebreid. (De in "The Jungle
Book" door George Sanders gesproken woorden van Shere Khan
in niet verstaan Engels geven meer informatie dan de door een
hoorspelacteur gesproken vervanging daarvan in verstaan
Nederlands.)
De laatstgenoemde kwestie brengt mij op de beoordeling van syn
chroniseren in cultureel opzicht. Doordat er te veel tijd was gere
serveerd voor zuiver technische onderwerpen, was er helaas te
weinig gelegenheid om daarop wat dieper in te gaan. Gelukkig kon
er toch enige tijd aan dit interessante en op de duur misschien
ook in commercieel opzicht niet onbelangrijke aspect aandacht
worden besteed, waarbij ook meer genuanceerde opvattingen
naar voren zijn gebracht. Als inwoners van een land waar wordt
ondertiteld en als kijkers naar ook gesynchroniseerde televisie we-