DE INZET VAN BIOSCOOPEXPLOITANTEN VOOR DE EUROPESE FILM, EN HOE DEZE TE METEN door drs.J.Ph.Wolff Sinds ongeveer een jaar zijn de dis cussies over de betekenis van de bioscopen voor de speelfilmproduc tie in Europa niet alleen heftiger gewor den, maar hebben deze door de oprich ting van de rivaliserende EG-Media-pro- gramma's MEDIA SALLES en EUROPA CINEMAS ook aan actualiteit gewon nen. 1 Vast staat uiteraard, dat het de filmproductie zelf is, die de grondslag voor een doorbraak van de Europese film zal moeten leggen, en het is dan ook terecht dat de meeste onderdelen van het media-programma van de EG op ondersteuning van verschillende as pecten van de productie zijn gericht. Vast lijkt echter ook te staan, dat er ook voor de bioscopen op dit gebied een be langrijke rol is weggelegd. Door de Exploitantenraad is dit niet alleen al in een vroeg stadium onderkend, maar ook tot uiting gebracht door het indie nen van voorstellen voor mogelijke ac ties. Helaas hebben die voorstellen, eerst door kortzichtigheid van UNIC-be- stuurders2, en later door het onduide lijke beleid van het Directoraat- Generaal voor Cultuur van de EG, nog niet tot concrete acties geleid. Inmiddels is men in diverse beleidsorganen tot de conclusie gekomen, dat het bij gebrek aan overeenstemming over op de situ atie in de diverse landen gerichte stimu lerende acties het gemakkelijkste is, bioscoopexploitanten met financiële prikkels te brengen tot het vertonen van meer Europese films. In dit artikel is uit eengezet dat een dergelijk beleid nau welijks tot resultaten kan leiden. Films d'auteur of main stream-producties? Ondanks gerechtvaardigde kritiek op het beleid van MEDIA SALLES, moet m.i. worden toegegeven dat het beleid ter stimulering van Europese filmpro ducties moeilijker wordt naarmate dat dichter bij de consumenten ligt. Er is immers slechts een beperkt aantal filmproducenten, scriptschrijvers, etc, en ook het aantal filmverhuurders in de EG gaat enkele honderden niet te boven. Vergelijkt men daarmee de ca. twintigduizend bioscopen, die op de een of andere wijze tot het leveren van een bijdrage moeten worden gestimu leerd, dan is niet te ontkennen dat het hier toch wel om een erg moeilijke taak gaat, en dit te meer als men be denkt dat de hoogte van de beschik baar gestelde subsidies welhaast om gekeerd evenredig is aan de aantallen potentiële subsidiënten. Op 9 november jl. is er door het Media Comité van de EG (bestaande uit verte genwoordigers van de regeringen der aangesloten landen) een hoorzitting gehouden, waarop de besturen van alle 19 onderdelen van MEDIA 95 de gelegenheid hebben gekregen, hun be leidsuitgangspunten uiteen te zetten. Ik was gevraagd, dat namens het be stuur van MEDIA SALLES te doen, en ik heb van die gelegenheid gebruik ge maakt door het stellen van een princi piële vraag. Daarvoor bestond alles zins reden, aangezien er duidelijk krachten aan het werk waren die aan stuurden op een beëindiging van MEDIA SALLES. Mijn enigszins provo cerende vraag had betrekking op het uiteindelijke doel van het hele Media- programma. Als de EG namelijk met dat programma slechts een Europese filmproductie voor een beperkt pu bliek van liefhebbers op het oog zou hebben, zou een programma als MEDIA SALLES overbodig zijn, en zou op bioscoopgebied inderdaad kunnen worden volstaan met het nieuwe pro gramma EUROPA CINEMAS, dat im mers ook gericht is op het bijeenbren gen van een groep van honderd of en kele honderden gespecialiseerde film kunsttheaters. Indien het uiteindelijke doel echter ook of zelfs vooral zou zijn, een op brede lagen van de bevol king gerichte main stream-productie in Europa op gang te brengen (tenminste ter grootte van één Amerikaanse major company), dan zal men het niet kun nen doen zonder MEDIA SALLES, waarin immers alle nationale exploi tantenorganisaties met tezamen ca. twintigduizend bioscopen zijn verte genwoordigd. Kennelijk heeft men toch voor het laatstgenoemde alterna tief gekozen, of wilde men dat in elk geval niet uitsluiten, want de toeken ning van een budget voor MEDIA SAL LES werd gecontinueerd. Met dit wapenfeit had ik een aardige binnenkomer op de tijdens het filmfes tival te Berlijn gehouden conferentie over de betekenis van de bioscopen voor de Europese film. Deze conferen tie was georganiseerd door de vereni ging van Duitse "Filmkunsttheater" en "Programmkinos" met medewerking van CICAE-Européen (zulks tot erger nis van de rivaliserende Duitse CICAE, de "Gildetheater"), en heeft een groot aantal inleiders en goed discussië rende deelnemers bijeengebracht. Eén van dezen stelde dat de activiteiten van zowel MEDIA SALLES als EUROPA CINEMAS niet deugen, omdat beide geen rekening houden met de realiteit. Die realiteit is z.i. namelijk dat alleen een samenwerking van verhuurders en exploitanten op het gebied van de marketing ten behoeve van de Europese film tastbare resultaten kan opleveren, en dat subsidies structuur- verbeterend moeten werken in plaats van exploitatietekorten aan te vullen. Deze uitspraak was mij uit het hart ge grepen, en ik maakte daarvan dan ook gebruik door er aan toe te voegen dat alleen op de specifieke situaties in een land afgestemde stimuleringsprogram ma's, en dus niet centraal vanuit Milaan of Parijs georganiseerde een- heidsacties, de positie van de Europese films zullen kunnen verbete ren. Deze uitspraak veroorzaakte spontaan applaus in deze bijeenkomst van vakmensen, hetgeen een stimulans voor mij betekent om op dat stand punt te blijven hameren. Goed bedoeld, maar gespeend van re aliteitszin was het voorstel van een an dere deelnemer, dat de vorming in hield van een keten van ongeveer tweeduizend bioscopen in Europa, die per jaar 30 a 40 miljoen ECU te verde len zouden krijgen in de vorm van pre mies voor het vertonen van Europese films gedurende een substantieel aan tal weken per jaar. De merite van dit, de momentele financiële mogelijkhe den van het mediaprogram der EG verre overstijgende plan is wel, dat het de ware omvang van het op te lossen probleem duidelijk maakt. Tegen een dergelijk plan, waarvan een variant ook wordt uitgewerkt in een der werk groepen van MEDIA SALLES, zijn ech ter niet alleen bezwaren van financiële, maar ook van principiële aard aan te voeren. Zoals in het hiernavolgende duidelijk wordt gemaakt, zijn de voor- dehandliggende criteria voor de toe kenning van financiële premies niet steekhoudend. 9

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1993 | | pagina 9