FÏLMC
5. De toepassingen van de filmweergavetechniek in Nederland
Technische vindingen zijn er op het
cinematografische weergavegebied in
ons land weinig geweest. Wel probeer
de men na te bouwen, te copieëren of
te verbeteren.
Al in 1910 presenteerde Willy Mullens in
Breda zijn experimenten met zijn
'Sprekende Bioscope' met de appara
tuur van Gaumont. Een koppeling van
de filmprojector met de grammofoon
plaat. Electronische geluidsversterkers
waren er nog niet, maar veel synchro-
niteitsproblemen waren er wel. Willy
Mullens adverteerde: "Eureka! The
Phono-Bio Nieuwe synchronisme uit de
Ateliers Alberts Frères Breda Les Rois
des Bioscopes".
Mullens demonstreerde een zelfge
maakte geluidsfilmopname, waarop hij
de toeschouwers toesprak. Bij de eer
ste demonstratie in Breda, die met veel
tamtam was aangekondigd, hadden
velen gevolg gegeven aan de uitnodi
ging om de voorstelling met The
Phono-Bio bij te wonen. Willy Mullens
zal u verbazen! Willy Mullens zal de
genodigden vanaf het projectiescherm
toespreken! Althans, dat was de
bedoeling. Maar het liep anders. De
projector werd gestart, Mullens ver
schijnt op het scherm en sprak zijn eer
ste woorden, maar de Gaumontappa-
ratuur zweeg! Een blamage, grote
paniek. Vertwijfeld liep Mullens heen
en weer. Plotseling loopt hij tegen een
jongeman aan die belast was met het
Lodewijk Cohen Barnstijn
wegtrekken van het voordoek. Zonder
iets te vermoeden stond de jongeman
met zijn voet op de luchtslang van de
geluidsapparatuur. Het Gaumont-sys-
teem werkte met persluchtweergevers
en nu werd de installatie 'de keel dicht
geknepen'. Mullens duwde de jongeman
ruw ondersteboven en plotseling begon
het beeld op het doek te spreken
De Haagse zakenman Lodewijk Cohen
Barnstijn, President-Commissaris van
de NV Maatschappij Velvera-fabriek
aan de Amsterdamse Veerkade te Den
Haag, opende op 10 juni 1913 aan de
Boekhorststraat zijn Japansche Bios
coop. In dezelfde straat stond even
eens de Cinéma Américain van Herman
van der Stap, een bioscoop die later
Thalia zou gaan heten. In de Boek
horststraat was nog een bioscoop. Het
was de exploitatie van de gebroeders
Willy en Alfred Mullens, die zich Alberts
Frères 'les Rois des Bioscopes" noem
den. Barnstijn's Japansche Bioscoop
telde slechts 170 zitplaatsen en stak
daardoor nogal af tegen de concurren
ten, die ongeveer 400 bezoekers per
voorstelling konden ontvangen.
Daarom trok Barnstijn van leer en
beloofde in de openingsweek aan iede
re honderdste bezoeker een herenhor
loge te zullen uitreiken. Herman van
der Stap reageerde terstond en beloof
de op de woensdagavond 'een zilveren
dameshorloge', op de dinsdagavond
'een kistje sigaren' en op de vrijdag
avond 'twee prachtige Indische zangvo-
gels met kooi'. Barnstijn projecteerde
daarop een prijsvraag op het scherm
waarmee elke bezoeker de kans kreeg
om een prijs van f 50,00 te winnen.
Lodewijk Cohen Barnstijn won de strijd.
In 1914 nam hij de bioscoop van de
gebroeders Mullens over en in 1915 de
Cinéma Américain. Hij handelde zijn
zaken af op een Amerikaanse manier.
Hij had een goed oog voor de nieuwe
ontwikkelingen en durfde het aan om
risico's te nemen. Hij stortte zich op de
filmverhuur. De eerste film die hij pro
beerde te verhuren was getiteld 'The
Master Key', een episodenfilm in zeven
afleveringen. Barnstijn gaf de film de
Nederlandse titel 'De Sleutel naar het
Geluk'. Hij reisde stad en land af om de
film te verhuren en dat lukte hem ook.
De film werd in tien plaatsen vertoond,
steeds in zeven achtereenvolgende
weken. Drie jaar later liep de film nog
steeds. In 1916 richtte hij het filmver
huurkantoor HAP Film Company op.
HAP werd samengesteld uit de begin
letters van de bioscopen van de com
pagnons. Het waren de Haagsche
Bioscoop van Lodewijk Cohen Barn
stijn, die zich inmiddels Loet noemde,
de Alhambra Bioscoop in Enschede van
zijn oudste broer Eduard Cohen
Barnstijn en de Palace Bioscoop in
Groningen van zijn nieuwe partner Rein
Uges Sr.
Vanaf mei 1918 had Barnstijn ook
Nederlandse films in de verhuur, de
producten van de filmfabriek
'Hollandia' te Haarlem. Eén van de
hoogtepunten was de film 'Op Hoop
van Zegen'.
Willy Mullens was inmiddels eigenaar
van de Haghe-Filmfabriek en leverde
documentaires aan Barnstijn.
Een tweede broer van Loet C. Barnstijn,
Jaap Barnstijn, was naar de Verenigde
Staten van Amerika geëmigreerd en
had zich daar eveneens in de filmhan-
del begeven. Via Jaap kwamen er veel
Amerikaanse producties naar Den
Haag. In 1920 vertegenwoordigde HAP
Film de films van o.a. Art Craft, Famous
Players, Goldwyn Film, Fox Film,
Paramount, Douglas Fairbanks, William
S. Hart, Clara Kimball Young en Tom J^
Mix. Op 11 februari 1918 werd Loet C. %ty
Barnstijn voorzitter van het voorlopig
bestuur van de Bond van Exploitanten
van Nederlandsche Bioscoop-Theaters.
Maar ook een uitgeslapen zakenman
kan fouten maken. In maart 1921 nam
Barnstijn het initiatief tot de oprichting
van de NV Nederlandsche Bioscoop-
trust. De NV NBT kwam tot stand met
de financiële medewerking van de
Rotterdamse koopman Stokvis en
omvatte elf bioscopen, in Utrecht,
Groningen, Nijmegen en Den Haag, ter
wijl de eerste paal werd geslagen voor
de twaalfde bioscoop, het West End
Theater te Den Haag. Maar het geheel
werd een fiasco.
Toen Barnstijn in mei 1928 in de stu
dio's van Warner Bros. een demonstra
tie van het Vitaphone-procedé (een aan
de projector gekoppelde grammafoon-
draaitafel) bijwoonde zag hij in dat de
geluidsfilm een toekomst had. Hij
besefte dat hij snel actie moest onder
nemen omdat spoedig ook in
Nederland de markt voor de zwijgende
film klein zou worden. Bij de Radio
Corporation vond hij de speciale draai
tafel die voor het Vitaphonesysteem
nodig was. Maar de prijs was hoog. Zo
hoog, dat Barnstijn besloot om de
draaitafels zelf te gaan bouwen. Hij
wist in Amerika enkele patenten te
kopen.
Oktober 1928 ging Loet C. Barnstijn
met Frits B.A. Prinsen, een technicus
van Philips in Eindhoven naar Londen.
Zij stelden zich daar op de hoogte van
de laatste ontwikkelingen van de
geluidsfilm. Zij bezochten de projectie
cabines en Prinsen gaf zijn ogen de
kost. Barnstijn wist via ir. P.F.S. Otten,
Vervolg op pag. 30