Op weg naar de 21ste eeuw met Jan van Dommelen O Op 7 juli 1998 is Jan van Dommelen benoemd tot voorzitter van de NFC, 27 jaar en 3 weken na zijn aantreden als bestuurslid van de afdeling B van de afdeling Bioscoopexploitanten van de Nederlandse Bioscoopbond. Sinds 1971 dus, heeft hij het bestuurlij ke wel en wee van de NBB van nabij gevolgd, tot hij elf en een half jaar later (om precies te zijn op 10 december 1982) door zijn toetreding tot het Hoofdbestuur direct mede verantwoor delijk werd voor het beleid van de bedrijfsorganisatie, die zo'n beetje elk facet van het materiële en immateriële zakenleven binnen de sector bestierde of er zich in elk geval mee bemoeide. In mei 1984 werd hij benoemd tot pen ningmeester. Een functie die hij vanaf mei 1993 combineerde met het vice- voorzitterschap. Nu hij de hoogste sport op de bestuur lijke ladder heeft bereikt, leek het Holland Film Nieuws tijd voor een nade re kennismaking met een bioscoopex ploitant die mag bogen op de kwalifica tie "wereldberoemd in heel Nederland", om te zien of het uitzicht hem bevalt. Wie is Jan van Dommelen? Ik ben opgegroeid in en om het Grand Théatre in Amersfoort. Vanaf mijn twaalf de werkte ik elke vakantie in de bios coop, vanaf mijn zestiende in een blauw pak door opa geschonken, zodat ik er tenminste fatsoenlijk bijliep. Over salaris werd mij meegedeeld "dat krijg je later nog wel eens 'n keer". Ik groeide op in een familie waar, als kleine exploitant, de filmverhuurders aan huis kwamen, waarmee cijfers werden besproken en anekdotes uitgewisseld. Alles wat met bioscoop en film te maken had deed ik graag, in tegenstelling tot de verschillende verplichtingen des levens, waar ik minder goed mee om ging. Ook nu nog zet ik mij met heel mijn hart in voor de zaak. Op het moment dat mensen mij proberen te dwingen tot dingen die ik niet wil dan word ik recalcitrant. Het bioscoopleven is u dus met de pap lepel ingegoten. Absoluut! U bent al sinds 1971 bestuurslid ge weest, eerst van de Afdeling Bioscoop exploitanten daarna ook van de NBB en de NFC. Het allereerste verzoek dat mij werd gedaan (ik moet de brief nog ergens hebben) door de heer Bosman, de 'Paus' waar je normaal gesproken alleen op audiëntie binnen mocht, was om zitting te nemen in de Commissie van Ge schillen. Eind jaren zestig werd een eerste her structurering binnen de toenmalige organisatie uitgevoerd, waarna ik samen met mijn vader deel ging uitmaken van het afdelingsbestuur. Vanaf die periode heb ik geleerd niet te lezen wat er staat, maar te lezen wat er bedoeld wordt. Hoe kijkt u terug op die oude NBB? De toenmalige NBB was een tamelijk feodale club, die niet écht uitblonk door dynamiek. Als je het jaarverslag van 1945 neemt en je ziet de foto van de bestuurskamer en je slaat vervolgens een verslag van decennia later open, dan zie je hetzelfde schilderij aan de muur en stoelen met dezelfde bekle ding. Het feodale kwam onder meer tot uiting in de rangorde in het bestuur; als je als jongste bestuurder binnenkwam moest je beginnen aan het uiteinde van de ver gadertafel en langzaam doorschuiven. Dat stond niet ter discussie, dat had te maken met status. De bioscoopexploitanten in het bestuur waren door hun filmhuurschulden niet altijd vrij ten opzichte van de filmver huurders die feitelijk leiding gaven aan de oude Bioscoopbond. Uit overlevering weet ik dat toentertijd veel bestuurlijke beslissingen niet aan tafel werden geno men, maar tijdens het diner achteraf. Toen Fred Denker (directeur van de Amsterdamse City Bioscoopexploi- tatiemaatschapij FvdP) en ik lid werden van het bestuur, konden wij binnen het stelsel wel bepaalde vragen stellen omdat wij geen filmhuurschulden had den. Kenmerkend was ook dat men binnen dit stelsel elkaar beschermde. Duidelijk voorbeeld hiervan was dat in de jaren zestig België zo'n 1500 doeken had en wij in Nederland iets meer dan 500. Het toenmalige vergunningenstelsel via de zgn. Commissie Nieuwe Zaken, heeft naar mijn overtuiging de marktontwikkelingen in Nederland sterk afgeremd. Waar kwam deze angst voor concurren tie dan vandaan? De gevestigde belangen, die onderling wel plaagstootjes uitdeelden, waren toch gebaat bij bescherming. De groot machten hielden elkaar de hand boven het hoofd: doel was niet optimalisering van de markt maar optimalisering van de winst. Dit alles gaf een behoorlijke rem op het ondernemersschap. Voor mijn eigen onderneming betekende dit dat prak tisch elke aanvrage voor een nieuwe bioscoopvergunning pas na een behan deling in hoger beroep werd toegestaan. Zo moesten bijv. in Arnhem en Eind hoven de aangevraagde acht zalen worden veranderd in vijf zalen omdat de afdeling Bioscoopexploitanten en de afdeling Filmverhuurders, die over aan vragen een advies moesten uitbrengen aan de commissie, acht zalen teveel vonden. In 1975 wilden we in Den Bosch drie zalen interlocken, want dan was ik net zo groot als de plaatselijke concur rent. De filmverhuurders vonden dit niet in het belang van een optimale film- voorziening en later kwam er een regle ment dat je slechts twee zalen mocht interlocken. Er werd dus al gauw gezegd "dat mag niet want dat past niet in onze gevestigde orde" of "het heeft niet onze zegen", waarmee het ondernemersschap werd onderdrukt. Die cultuur heeft bepaald niet gezorgd voor een grote dadendrang binnen Nederland. U schetst een tamelijk negatief beeld van de organisatie in die periode. Wat is al die jaren dan uw drijfveer geweest om toch, tot op het hoogste niveau, zo actief in de bedrijfsorganisa tie te zijn? Ik ging er van uit dat alleen spelers het spel kunnen bepalen en ik mijn stem moest laten horen. Zo simpel ligt het? Natuurlijk. Het interesseert mij niet hoevéél stemmen ik heb. Als je met argumenten niet kunt overtuigen dan lukt dat met veel stemmen ook niet. Mijn vader zei tegen mij als kind altijd "Ik heb gelijk, omdat ik je vader ben." Later kreeg hij gelijk door rede. Dat gold binnen de NBB ook. Ik kreeg niet gelijk omdat ik bestuurslid was, maar alleen

Historie Film- en Bioscoopbranche

Holland Film Nieuws | 1998 | | pagina 6