coupures, als door ütelveranderingen de toelaatbaarheid zooveel
mogelijk uit te breiden, mag worden opgemaakt, dat mede door de
met onze gedelegeerden gevoerde onderhandelingen, de belang
stelling en waardeering voor de bioscopie bij een groep van per
sonen, waarvan niet allen steeds even welwillend het bioscoop
bedrijf bejegenden, grooter is geworden.
Wij houden ons er van overtuigd, dat nog grootere erkenning
van die zijde is te verwachten, als eenmaal onzen vertegenwoordi
gers de gelegenheid wordt gegeven, zitting te nemen in de
Bioscoop-Commissie. Naar het oogenblik, waarop de Burgemees
ter van Amsterdam en zijn Ambtgenooten elders tot zulk eene
benoeming zullen overgaan, ziet het Hoofdbestuur, zoowel in het
belang van het bedrijf, als ter bevordering van het doel, waarvoor
de keuring is ingesteld, verlangend uit.
Rest ons nog tot slot van onze beschouwingen over de tot stand
gekomen reorganisatie der filmkeuring te releveeren, dat door eene
verzachting van de voorschriften, omtrent het merkteeken en de
borden en het op Zon- en feestdagen vrijgeven van de vaste zit
plaatsen, welke anders voor de leden der Bioscoopcommissie
gereserveerd moesten blijven, ook een materieel voordeel is behaald.
Met genoegdoening mag geconstateerd worden, dat men in de
hoofdstad aan de wenschen van het Bioscoopbedrijf op belangrijke
punten is tegemoet gekomen.
De Bioscoopwet.
Het voornemen van de Rijksregeering, om door een wet „de zede
lijke en maatschappelijke gevaren van de bioscoop" te bestrij
den, een soortgelijk als waaraan de Bond in 1918 voor een belangrijk
deel zijn ontstaan te danken had, is ook thans geen werkelijkheid
geworden.
Wel werd tijdens de afgeloopen periode, waaromtrent wij thans
een en ander rapporteeren, het door de Regeering op 9 September
1921 bij de Tweede Kamer ingediende ontwerp-Bioscoopwet be
handeld, en wel in de Kamerzittingen van 13, 14, 15, 16, 20 en 21
Februari 1923, maar wet is dit ontwerp niet geworden.
Er zullen er vermoedelijk wel zijn, en hier doelen wij op belang
hebbenden bij ons bedrijf, die de verwerping van het eerste ont
werp-Bioscoopwet door de Tweede Kamer hebben toegejuicht.
Zoo staan echter het Hoofdbestuur en naar het meent te weten
de meeste leden van den Bond er niet tegenover.
In de gegeven omstandigheden ware aanneming van het onder
havige ontwerp eerder in het belang van het bedrijf geweest, dan
de thans plaats gehad hebbende afstemming.
9