12 dat de voorsteller van het door de Tweede Kamer goedgekeurde ontwerp-bioscoopwet, Jhr, Mr, De Geer, premier was geworden van het nieuwe extra-parlementaire kabinet. Dat de tegenwoordige Minister-President, die in de Tweede Kamer bij herhaling heeft gesproken van eene nationale" wet, zulks in tegenspraak met hen, die de bioscoopwet als een poli tieke wet beschouwden, dit zijn geestesproduct zal prijsgeven ter wille van het extra-parlementair-stempel, dat Zijne Excellentie aan zijn kabinet heeft gegeven, valt te betwijfelen. En aldus zal men zich in het bioscoopbedrijf er op hebben voor te bereiden, dat in 1926, tenzij zich nog onvoorziene omstandig heden mochten voordoen, de bioscoopwet definitief tot stand komt, 't Zal van de krachtsontwikkeling van den Bond vooral in de plaatsen, waar men een onnoodig gebruik van artikel 4 van de wet zou willen maken, afhangen, of het bedrijf groote nadeelen van de wet zal ondervinden. Daarenboven zal het in hoofdzaak aankomen op de wijze, waarop de wet wordt uitgevoerd. Het Hoofdbestuur heeft reeds overwogen, zulks naar aanlei ding van verschillende ingekomen verzoeken, om na de even- tueele totstandkoming der bioscoopwet het secretariaat op te dragen in een populair geredigeerd geschrift, ten gerieve van alle belanghebbenden, eene uiteenzetting te geven omtrent de wer king van de nieuwe wet. Hoofdbestuurscrisis. Is hiervoren vrij uitvoerig gereleveerd het werk, waarmede het Hoofdbestuur een groot deel van het tweede halfjaar van 1925 was belast, om te voorkomen, dat het voortbestaan van het bioscoopbedrijf door te sterk ingrijpende overheidsmaatregelen in de waagschaal zou worden gesteld, thans dient ter wille van de historie hieronder te worden vastgelegd, in welk eene onaan gename situatie het Hoofdbestuur door een groep leden was gebracht in de eerste maanden van het afgeloopen jaar. Onder verschillende leden heerschte ontevredenheid over eene beslissing, welke door het Hoofdbestuur was genomen tegenover een lid, dat ook naar het oordeel van het Hoofdbestuur eene onwaardige reclamecampagne op touw had gezet. Het Hoofdbestuur had op grond van het bepaalde in art, 18 a. dit lid gestraft met eene waarschuwing, doch verschillende leden achtten het door het gestrafte lid gepleegde feit zóó ernstig, dat zij de in art. 18 sub c. vermelde straf van boycot liever voor dit

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1925 | | pagina 14