zoeken, welke maatregelen van overheidswege behooren te worden genomen, om het zedelijk en maatschappelijk gevaar te bestrijden, dat aan bioscoopvoorstellingen verbonden is, is in het afgeloopen jaar het kabinet-Colijn erin geslaagd een ontwerp van wet tot bestrijding van de zedelijke en maatschappelijke gevaren van de bioscoop in de Tweede Kamer aangenomen te krijgen met 57 tegen 41 stemmen. Dit besluit kan voor de toekomstige positie van het film- en bioscoopbedrijf van buitengemeen groote beteekenis zijn en er is dan ook alle aanleiding toe, om in dit verband het jaar 1925 als een mijlpaal te beschouwen, waarop men waarschijnlijk nog vaak zal terugzien. 't Is anders met de oplossing van het bioscoopvraagstuk van regeeringswege een lijdensgeschiedenis geweest zonder weerga. En aan het eind van het afgesloten vereenigingsjaar zag het er naar uit, alsof deze lijdensgeschiedenis nog lang niet ten einde was. Een historische terugblik past wel in dit verslag, dat toch voor een groot deel aan de bioscoopwet gewijd is. De Staatscommissie, waarvan hiervoren sprake is, werd bij Koninklijk Besluit van 2 November 1918 ingesteld onder voor zitterschap van Mr, Ledeboer, advocaat-generaal bij den Hoogen Raad, terwijl daarin o.m, zitting had de heer Henri Ter Hall, Aan het raoport, dat door deze Staatscommissie werd uitge bracht, heeft de Regeering het wetsontwerp ontleend, dat zij op 9 September 1921 bij de Tweede Kamer heeft ingediend. In het wetsontwerp werd eene centrale keuring voorgeschre ven van alle films, die in ons land vertoond worden, hetzij voor volwassenen, hetzij voor jeugdige personen. Hoewel er dezerzijds tegen de keuring van films voor volwas senen, vooral uit principieel oogpunt, een groot bezwaar bestond, kon men zich toen in den Bond, daargelaten verschillende details, in het algemeen wel met het wetsontwerp vereenigen. De bedenkingen der Bondsleden tegen het wetsontwerp wer den echter onoverkomelijk, nadat bij de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer in Februari 1923 een amen- dement-Deckers werd aangenomen, waardoor de gesplitste keuring werd geschrapt en eene uniforme keuring op geschikt heid voor personen beneden 18 jaar daarvoor in de plaats werd gesteld. Doordat het wetsontwerp in de oogen van de Christelijk- Historische en Anti-Revolutionaire Kamerleden het film- en bioscoopbedrijf nog niet genoeg aan banden legde en aan den

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1925 | | pagina 7