V6
Aan de dezerzijds gekoesterde verwachting, dat de Burgemeester
het uitbrengen van een gunstig prae-advies zou bevorderen, werd
de bodem ingeslagen, want reeds 14 dagen later ontving het Hoofd
bestuur bericht, dat de Raad afwijzend op het eerste verzoek had
beschikt en het tweede verzoek inzake de belastingverlaging had
aangehouden tot bij de behandeling van de gemeentebegrootlng.
Op zichzelf zou het Hoofdbestuur tegen dit uitstel geen over
wegend bezwaar hebben gehad, indien de nieuwe verordening niet
eerder in werking zou treden dan nadat over het tweede verzoek
van den Bond zou zijn beschikt, maar op een daaromtrent nadruk
kelijk gestelde vraag, antwoordden B. en W. zonder meer, dat het
besluit tot verhooging der vermakelijkheidsbelasting in werking
treedt, zoodra de koninklijke goedkeuring daarop zou verkre
gen zijn.
Gezien de exploitatie-uitkomsten van het bedrijf te Sittard en
tevens in aanmerking nemende, dat in het tweetal gemeenten in ons
land, waar tot voor kort ook 30 pCt. vermakelijkheidsbelasting werd
geheven, een loonende exploitatie onmogelijk was, besloot het
Hoofdbestuur tot stopzetting van de bioscoopexploitatie in Sittard
op den dag, waarop de nieuwe belastingverordening in werking
zou treden.
Op 1 November 1927 is aan dit besluit uitvoering gegeven en
sindsdien hebben geen bioscoopvoorstellingen meer in Sittard plaats
gehad.
In de maand December, toen bekend werd, dat B. en W. van
Sittard de gemeentelijke inkomstenbelasting belangrijk wilde ver
minderen (de vermenigvuldigings-factor werd van 3,85 tot 2,25
terug gebracht), heeft het Hoofdbestuur in een adres aan den
Gemeenteraad herinnerd aan de hiervoren vermelde verklaring van
den Burgemeester omtrent de noodzakelijkhid van vermindering der
vermakelijkheidsbelasting. als de financieele toestand der gemeente
het toeliet.
Niettemin wees de Raad met 11 tegen 4 stemmen het aangehou
den verzoek van het Hoofdbestuur, om de vermakelijkheidsbelastinp
te verlagen, af.
Het jaar 1927 is dus geëindigd zonder dat eene oplossing in Sit
tard is verkregen, maar toch besloot de Raad aldaar een bedrag
van ƒ12.000.— te ramen voor de opbrengst der vermakelijkheids
belasting in 1928.
Het ziet er naar uit, dat de werkelijke opbrengst ver beneden
deze raming zal blijven.
De Bond beschouwt eene belastingheffing van dertig procent als