9lan
de Beden van den
^ederlandscben tyfoscoop-^ond
't Is min of meer bezwaarlijk, dat de periode, welke in het
jaarverslag overzien moet worden, door de statuten begrensd is.
Er moet n.1., overeenkomstig het bepaalde in artikel 27, lid 1,
der Statuten, schriftelijk verslag worden uitgebracht over de
werkzaamheden in het afgeloopen jaar.
Ware den verslaggever de vrijheid gelaten de grenzen van het
verschenen boekjaar te overschrijden, dan zou hij zeker niet nage
laten hebben de beide eerste maanden van het jaar 1928 in zijn
overzicht te betrekken.
Edoch, waar met het in werking treden van de bioscoopwet op
1 Maart 1928 de jarenlange arbeid van den Bond toch nog niet
voltooid is, integendeel van het Hoofdbestuur nog veel activiteit
verwacht mag worde' alvorens het bedrijf zich aan den nieuwen
wettelijken toestand geheel zal hebben aangepast, is het eigenlijk
maar goed ook, dat het jaarlijksch overzicht ook deze maal op den
eersten Januari van het thans ingetreden jaar eindigt.
Het tiende Bondsjaar.
Met het verstrijken van het afgeloopen boekjaar is ook het tiende
levensjaar van den Bond bijna ten einde gekomen.
Wie hunner, die in het begin van 1918 in het film- en bioscoop-
bedrijf werkzaam zijn geweest, zal toen hebben kunnen bevroeden,
dat de organisatie van het bedrijf binnen zoo'n betrekkelijk korten
tijd zóó haren stempel op het geheele bedrijfsleven zou drukken.
Tien jaar geleden heerschte er in het film- en bioscoopbedrijf een
volmaakte anarchie, die nu heeft plaats gemaakt voor een voor
beeldige orde, welke eenerzijds het onderling zakenleven ten goede
is gekomen en anderzijds de achting van buitenstaanders heeft
opgewekt.
In den tijd, toen er nog geen organisatie bestond, maakte de Over
heid van het gekrakeel, tusschen de belanghebbenden onderling,
gebruik, om steeds zwaardere lasten het bedrijf op te leggen en de
ontwikkeling der cinematografie tegen te gaan door tal van belem
merende verordeningen.