De geruststellende mededeelingen van den Minister gaven het Hoofdbestuur echter moed. Zonder dralen was binnen enkele dagen een contra-rapport opgesteld, dat grooter van omvang dan het bestreden vervolg- verslag der Staatscommissie, breed gedocumenteerd al de bezwa ren inhield, welke het Hoofdbestuur, dat intusschen het oor te luister had gelegd bij de leden, tegen de ontworpen bestuursmaat- regelen had in te brengen. Onomwonden liet het Hoofdbestuur in zijn rapport uitkomen, dat de Staatscommissie de verlangens van het bedrijf volkomen genegeerd heeft en dat deze Commissie met haar ontwerp betref fende de uitvoeringsmaatregelen de wet tot „bestrijding van de zedelijke en maatschappelijke gevaren van de bioscoop" vervormd heeft tot een wet „tegen de bioscoop". Het rapport van het Hoofdbestuur becritiseerde dan den opzet der Staatscommissie, die op eene onjuiste berekening was gegrond en fel werd de Staatscommissie erin te lijf gegaan, omdat zij zich niet had kunnen opwerken tot het stellen van vertrouwen in het bedrijf, aan welks vertegenwoordigers de Staatscommissie elke medezeggingschap bij de Rijkskeuring wilde ontzeggen. Elk voorstel, ja elk woord, waarvan de strekking zich verzette tegen de belangen van het bedrijf, werd in het rapport ontzenuwd. Door het Hoofdbestuur werd vastgehouden aan Amsterdam als plaats voor den zetel der Centrale Commissie. Inzake het vergunningsrecht, dat de Staatscommissie wilde laten varieeren van ƒ60.tot f240.per jaar, waardoor een nieuwe last van circa ƒ45.000.— het bedrijf jaarlijks zou worden opgelegd, verdedigde het Hoofdbestuur met klem van argumenten een uniform recht van 5.per bioscoop, overeenkomstig het bij de Tabakswet vastgestelde bedrag. En ten aanzien van het keuringsrecH bepleitte het Bondsrapport eene aanmerkelijke verlaging van het door de Staatscommissie vastgestelde bedrag van 4 cent per Meter voor de eerste keuring en 8 cent voor de herkeuring. Ook werd dezerzijds betwist de noodzakelijkheid, om voor het keuringswerk vacaties te verleenen. Aanbevolen werd voorts den keuringsplicht in te voeren: afge wezen werd de aansprakelijkheid, welke de Staatscommissie ten aanzien van de beschadiging der films geheel op de schouders der filmeigenaars wilde leggen. Ernstige bedenkingen van het Hoofdbestuur richtten zich tegen de bepaling, waarbij van de filmverhuurders verlangd werd, dat zij bij de aanvrage van eene keuring zouden moeten mededeelen voor

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1927 | | pagina 8