8
welke groepen van personen, zooals deze in de wet zijn gedifferen
tieerd, de keuring toepasselijk moest zijn.
Het Hoofdbestuur verdedigde het tot dusver ook door de Ge
meentelijke Bioscoop-Commissies toegepaste systeem, dat dz Cen
trale Commissie zonder voorafgaande aanwijzing heeft uit te maken
voor welke groep van personen een film toelaatbaar is. Anders zou
de mogelijkheid ontstaan, dat voor een en dezelfde film drie keu
ringen moesten verricht worden, met de consequentie daaraan ver
bonden, dat driemaal het keuringsrecht moest worden betaald.
Van eene aankondiging, dat een film voor een bepaalde groep
van personen „bewerkt" is, wilde het Hoofdbestuur niets weten,
ofschoon het wel de mogelijkheid geopend wilde zien, dat van eene
film b.v. de eene copie voor kinderen beneden 14 jaar en de andere
copie voor personen van 14 tot 18 jaar, of voor andere groepen van
personen toelaatbaar werden gemaakt, hetgeen meermalen door
verschillend coupeeren te verwezenlijken is.
Ernstige bezwaren opperde het Hoofdbestuur tegen het voor
schrift, door de Staatscommissie gesteld, inzake het aanschaffen
van een viertal projectie-apparaten met stilstand- en terugloop
inrichting.
Het Hoofdbestuur wees er de Regeering met klem op, dat geen
filmverhuurder er aan kon denken, zulk een voor de films „moor
dend" toestel aan te schaffen, en dat ook niemand een film aan de
Centrale Commissie zou toevertrouwen, als de film door zulk eer»
apparaat gedraaid zou worden.
Opgekomen werd voorts tegen de door de Staatscommissie voor
gestelde heffing van bepaalde bedragen voor het uitreiken van
kaarten en voor het stempelen van het reclamemateriaal.
Het verleenen van keuringsbevoegdheid aan de Plaatselijke Com
missies van Toezicht werd eveneens aan critiek onderworpen, daar
het Hoofdbestuur hiervan eene bevordering van de gemeentelijke
nakeuring vreesde.
Tegen de mogelijkheid van het vervallen der toelating eener film
had het Hoofdbestuur ook ernstige bedenkingen. Eene beslissing
der Centrale Commissie moest voor altijd, zulks in het belang van
de rechtszekerheid van het bedrijf, onaangetast blijven.
Den nieuwen last, dien de Staatscommissie het bedrijf wilde op
leggen door voor te schrijven, dat in een theater, dat over meer dan
500 plaatsen beschikt, ten minste vier plaatsen te allen tijde vrij
gehouden moeten worden, meende het Hoofdbestuur als onaan
vaardbaar te moeten afwijzen.
Zoo stapelden de bezwaren zich op, die in dit overzicht slechts ten
deele in sobere bewoordingen zijn weergegeven, doch die in het