selijk karakter heeft, wijl immers het kleine wel het grootere, doch niet het groote het kleinere uitsluit; dat derhalve de stelling, waarop berust appellant's meening als zou de onderwerpelijke regeling ingaan tegen de bedoeling van den wetgever, door hun College niet kan worden beaamd, overwegende, dat de feiten, die tot de waarschuwing en schor sing hebben geleid, voor hun College vaststaan en ook overigens door appellant niet worden ontkend; dat mitsdien de waarschuwing als bedoeld in artikel 10 der Bioscoopwet terecht is geschied en eveneens terecht op grond van artikel 11 de aan appellant verleende vergunning is geschorst; Gelet op de ter zake ingewonnen berichten; Mede gelet op de bepalingen der Bioscoopwet; BESLUITEN: het door M. Desmet te Eindhoven ingesteld beroep tegen de schor sing der hem verleende vergunning als bedoeld in artikel 1 der Bioscoopwet ongegrond te verklaren. Afschrift van dit besluit zal worden gezonden aan den appel lant en aan Burgemeester en Wethouders van Eindhoven. 's-Hertogenbosch, den 31 en Mei 1929. De Gedeputeerde Staten voornoemd. (get.) F. J. J. M. van Rijckevorsel, Voorzitter. (get.) Vincent Cleerdin, Griffier. 108

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1929 | | pagina 104