plaats gehad, het derde lid van artikel 120-6°, der bovengenoemde Algemeene Wet hier niet kan worden toegepast en dat dienten gevolge in casu de waarde volgens het tweede lid van dit wets artikel moet worden bepaald, te weten naar den loopenden prijs hier te lande ten tijde der aangeving waaronder wordt verstaan de som, die gerekend (geacht) werd, zonder inbegrip van in voerrecht, op den dag der aangifte door de eerste hand in het buitenland voor levering hier te lande te kunnen worden be dongen; overwegende, dat volgens deze wetsbepaling hier moet worden vastgesteld de som, welke Films First National te Parijs, als zijnde in deze de eerste hand in het buitenland, bij verkoop aan den film- handel hier te lande had kunnen bedingen; overwegende, dat, naar dezerzijdsch oordeel in deze som geener~ lei vergoeding wegens opvoering steekt mag wlorden begrepen, doch dat andererzijds niet kan worden genoegen genomen met den z.g. printprijs, omdat daaraan, ter bepaling dier som, een be drag moet worden toegevoegd, weergevende een gedeelte van de voor de samenstelling van het negatief gemaakte kosten, welk bedrag echter niet nauwkeurig is vast te stellen; overwegende, dat onder deze omstandigheden de waarde der aangehouden zending moet worden begroot en dat, bij gebrek aan anderen geschikten maatstaf, daarbij op deskundig oordeel moet worden afgegaan; overwegende, dat, met het oordeel van een ter zake geraad- pleegden deskundige rekening houdende, in casu eene inkoop waarde van f 570.aannemelijk wordt geacht; Gelet op artikel 4 der bovenaangehaalde Waardewet; BESLUIT: met vernietiging van de beslissing van de Commissie van Beoor deeling, de waarde te bepalen op: Vijf honderd en zeventig gulden, Aldus beslist in de zitting van 11 Januari 1929. De Voorzitter: (w.g.) MEINESZ. 111

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1929 | | pagina 107