Bijlage L. De voor de berekening van de in voerrechten geldende waarde van films» Brief van het Ministerie van Financien aan den raadsman van den Bond, mr. R. H. Dijkstra. Naar aanleiding van nevenvermelde brieven en met herinnering aan Uw onderhoud met den Chef der afdeeling Invoerrechten van mijn Departement op 21 Maart j.1., deel ik U mede, dat in de desbetreffende beslissingen van de Tariefcommissie door mij geen grond wordt gevonden tot het verleenen van eenige teruggaaf van invoerrecht van reeds ingevoerde filmcopieën. Om verdere moei lijkheden bij de waardebepaling voor de naaste toekomst te voor komen heb ik echter onder datum en nummer dezer eene circulaire uitgevaardigd, waarvan een afdruk hierbij gaat, en waardoor naar ik meen de aangelegenheid op de onder deze omstandigheden meest bevredigende wijze is geregeld. DE MINISTER VAN FINANCIEN. Voor den Minister. De Secretaris-Generaal (w.g.) DE VRIES. 's-Gravenhage, 25 Maart 1929. Circulaire van het Ministerie van Finan ciën, gericht aan heeren Directeuren der directe Belastingen enz. Ik heb de eer U mede te deelen, dat de Tarief-commissie bij hare beslissingen van 11 Januari j.1. no. 212 W en 204 W, heeft bepaald, dat in de bij invoer van belichte positieve bioscoopfilms (de zoogenaamde filmcopieën) aan te geven waarde geenerlei ver goeding wegens Opvoeringsrecht begrepen behoort te worden, maar dat ook geen genoegen kan worden genomen met den zoo- genaamden printprijs (den prijs, dien de vervaardiger van de copie daarvoor in rekening brengt), omdat daaraan nog een be drag moet worden toegevoegd, weergevende een gedeelte van de 113

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1929 | | pagina 108