Staten, die voor de dezerzijds aangevoerde argumenten niet toe gankelijk bleken te zijn. Het college van Gedeputeerden besloot het ingesteld beroep tegen de intrekking van de bioscoopvergunning ongegrond te ver klaren, o.m. op grond dat de beantwoording van de vraag (die in het request was gesteld), of de aanvullende vergunningsvoor waarde betreffende het scheiden van mannen en vrouwen als onredelijk of onzedelijk moet worden beschouwd, door hun col lege (Gedeputeerde Staten) in de eerste plaats aan B. en W. kan worden overgelaten, die hier als gemeentelijke overheid met den gemeentelijken toestand het best bekend moeten worden geacht, terwijl bovendien dit college uit eigen bekendheid met de toestan den in de gemeente Rucphen o.a. de bestreden bepaling alleszins gewettigd acht. Een goed verstaander heeft maar een half woord noodig! Het verbod van de Olympiade-film* Naar aanleiding van het. in 1928 uitgevaardigd, vertoonings- verbod van de films, betrekking hebbende op de Olympische Spe len1928, werden ook in het afgeloopen jaar herhaaldelijk be sprekingen gevoerd met personen of corporaties, die er waarde aan hechten, dat de Olympiade-film, waarvan de vertooningsrechten voor Nederland door een buitenstaander aangekocht waren, als nog in ons land vertoond zou kunnen worden. De eigenaar van deze rechten slaagde er zelfs in een Comité van Aanbeveling te doen samenstellen, waarin vele vooraanstaande per soonlijkheden zitting hadden genomen. Voorzitter van dit Comité was de oud-Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Z.Exc. dr. J. Th. de Visser, die dato 5 Maart 1929 een brief aan het Hoofdbestuur zond, waarin den Bond verzocht werd het vertooningsverbod van de Olympiade-film op te heffen. In zijn antwoord aan het Comité van Aanbeveling gaf het Hoofd bestuur uitdrukking aan zijn leedwezen, dat de invloedrijke per sonen, wier belangstelling zich eerst in 1929 tot de film van de Olympische Spelen uitstrekte, in 1928 gezwegen hebben, toen het Nederlandsen Olympisch Comité de Nederlandsche filmindustrie volkomen negeerde en het recht van het maken van cinematogra fische opnamen aan een filmonderneming van den Italiaanschen Staat schonk, kennelijk om het Nederlandsche film- en bioscoop bedrijf te benadeelen. Ook in een later plaats gehad hebbende conferentie met Zijne 57

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1929 | | pagina 57