kracht meer bezit, en het te laste gelegde feit mitsdien niet strafbaar is" in hoofdzaak heeft overwogen: enz,: overwegende, dat vervolgens de Kantonrechter het bewezen ver klaarde niet strafbaar heeft verklaard, met ontslag van rechtsver volging als voormeld; overwegende, dat tegen deze in hooger beroep bevestigde beslis sing zich richt het middel van cassatie, tot toelichting waarvan in hoofdzaak is aangevoerd: dat de ingevolge art. 1 der Bioscoopwet vereischte schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethou ders tot het ondernemen in het openbaar van bioscoopvoorstellingen niet in zich sluit de vergunning tot het maken van muziek gedurende die openbare voorstellingen; dat mitsdien art. 271 der Algemeene Politieverordening voor 's-Gravenhage geen verbodsbepaling bevat, in wier onderwerp nadien door de Bioscoopwet is voorzien; en dat dus laatstgenoemd artikel, voor zooveel betreft muziek bij of ter gelegenheid van openbare vermakelijkheden door middel van de bioscoop, nog rechtskracht bezit; overwegende, hieromtrent: dat bij het bevestigde vonnis kenlijk stilzwijgend is aangenomen, dat de gerequireerde in het bezit was van een vergunning, als be doeld in art. 1, eerste lid, der Bioscoopwet; dat zoodanige vergunning strekt tot het ondernemen van het geven in het openbaar van bioscoopvoorstellingen, zoodat thans aan de orde is de vraag, of een bioscoopvoorstelling met muziek als één geheel moet worden beschouwd, te weten als een bioscoopvoor stelling in den zin der Bioscoopwet, dan wel of het ten gehoore brengen der muziek als een afzonderlijke muziekuitvoering moet worden aangemerkt, welke door een vergunning, krachtens ge noemde wet verleend, niet wordt gedekt; dat vorenbedoelde vraag in eerstgemelden zin moet worden be antwoord; dat toch vooreerst terwijl in verschillende artikelen der Bio scoopwet, bijvoorbeeld in de artt. 4, 16, 19, sprake is van het ver- toonen van films naar luid van art. 1, eerste lid, dier wet de daar bedoelde vergunning strekt tot het ondernemen van het geven in het openbaar, niet van filmvevtooningen, doch van bioscoopvoor stellingen; dat echter van die beide begrippen het tweede ruimer is dan het eerste en dan ook, al zou een bioscoopvoorstelling zich tot de enkele vertooning van films kunnen bepalen, van zoodanige voor stelling in de practijk mede deel uitmaakt het ten gehoore brengen van muziek, welke met de vertooning der films in onmiddellijk ver band staat. dat bedoeld verband niet alleen aanwezig is bij de zoogenaamde muzikale illustratie, waarbij gehoors- en gezichtsindrukken als het ware samensmelten, doch ook bij de muziek, welke ter inleiding, ter afwisseling en tot besluit der filmvertooningen wordt gemaakt dat de Bioscoopwet, in art. 1, eerste lid, sprekend van een ver gunning tot het ondernemen van het geven in het openbaar van „bioscoopvoorstellingen", waarbij geacht moet worden het oog te 82

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1929 | | pagina 81