Bijlage D. Wettelijke bezwaren tegen de centrale gedwongen nakeuring. Brief van den Minister van Binnenland- sche Zaken en Landbouw. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw heeft dato 29 Februari 1928 aan de Besturen der Gemeenten, aangesloten bij de ,,Vereeniging van Noord-Brabantsche en Limburgsche ge meenten voor gemeenschappelijke Filmkeuring", gevestigd te Eind hoven den navolgenden brief gezonden: „Naar aanleiding van de door U ter goedkeuring door de Kroon toegezonden verordening als bedoeld in artikel 4 der Bioscoopwet, heb ik de eer het volgende op te merken. Volgens bedoelde verordening zal de nakeuring van films ge schieden door het Keuringskantoor van de te Eindhoven zetelende „Vereeniging van Noord-Brabatsche en Limburgsche Gemeenten voor gemeenschappelijke filmkeuring", gevestigd te Amsterdam. Bij de totstandkoming van art. 4 der Bioscoopwet, waarop deze verordening is gegrond, is sterk de nadruk gelegd op het plaats selijk karakter der gemeentelijke nakeuring. Hiermede verdraagt* zich reeds aanstonds kwalijk opdracht aan het te Amsterdam ge vestigde kantoor eener te Eindhoven zetelende vereeniging, die, geheel buiten verdere bemoeienis van het gemeentebestur om, als eenige instantie voor onderscheidenen gemeenten de nakeuring verricht. Dat ook overigens de wet een dergelijke constructie nim mer kan hebben bedoeld, blijkt ten duidelijkste uit de art. 20 en 21, die regelen de wijze waarop men zich vrijwillig aan de keuring van eene particuliere vereeniging kan onderwerpen, en er zich te allen tijde aan onttrekken. Hiermee is in strijd een gedwongen tusschenkomst van zoodanige vereeniging. Trouwens ook uit anderen hoofde kleeft daaraan een wettelijk bezwaar. Niet uitgesloten schijnt, dat de vereeniging voor de keuring belooning van het bedrijf zal vragen. Maar hoe is dit te rijmen met art. 4 en met het geheele stelsel der wet, die in de art. 8 en 15, derde lid bepaalt, dat door het bedrijf te betalen kosten zullen worden geregeld door de Kroon. Hoe men ook art. 4 en de wet overigens moge interpreteeren, in geen geval kan aan een parti culiere vereeniging worden overgelaten van het bedrijf een cijns te heffen. 89

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1929 | | pagina 86