art. 3 zal worden aangemerkt de vermelding op de lijsten van de voor het Zuiden des lands toelaatbaar geachte films, welke door de genoemde Vereeniging zullen worden uitgegeven; dat, waar het besluit van Burgemeester en Wethouders van Sic- tard strekt ter uitvoering van de op art. 4 der Bioscoopwet steu nende verordening van den Raad dier gemeente, het hier derhalve betreft bepalingen, welke geacht moeten worden krachtens de Bioscoopwet te zijn vastgesteld en de houder der vergunning mits dien, ingevolge het bepaalde in art. 7 sub lo. der Bioscoopwet verplicht is te zorgen, dat dezelve worden nagekomen; dat ook, waar artikel 4 der Bioscoopwet den Raad de bevoegd heid geeft om bij verordening nakeuring voor te schrijven, zonder eenige beprking aangaande de wijze, waarop deze zal geschieden, en in de onderwerpelijke door de Kroon goedgekeurde verorde ning is bepaald, dat deze nakeuring zal geschieden door of namens Burgemeester en Wethouders, de door Burgemeester en Wethou ders van Sittard ter uitvoering dezer verordening vastgestelde be palingen, regelende de wijze van nakeuring, eveneens niet zijn in strijd met de Bioscoopwet noch met 's Raads verordening, nu zij niets bevatten, wat in de wet of verordening is geregeld of anders geregeld; dat gevolglijk Burgemeester en Wethouders, doordien zij van deze voorschriften aan den vergunninghouder kennis hebben gege ven, voor wat de op hen rustende verplichting om de nakeuring namens hun college te doen geschieden, naar het oordeel van dit college behoorlijk uitvoering aan de bepalingen der desbetreffen de ,,nakeuringsverordening" hebben gegeven en het niet ter be oordeeling van den houder der vergunning staat, op welke wijze Burgemeester en Wethouders hun oordeel bepalen omtrent de vraag, welke films voor hunne gemeente al dan niet ter vertooning kunnen worden toegelaten; dat voorts ook de meening van appellant als zou een regeling, waarbij de nakeuring door Burgemeester en Wethouders aan de keuringscommissie der meergenoemde Vereeniging wordt opge dragen, zich niet verdragen met den geest der wet, niet door dit college kan worden gedeeld; dat toch bij de behandeling der wet in de Staten-Generaal wel iswaar gesproken is van eene plaatselijke of gemeentelijke nakeu ring, doch dat daarbij nimmer is aangegeven, dat hier uitsluitend bedoeld zou zijn eene keuring, welke ter plaatse zelve zou moeten geschieden en enkel de bedoeling tot uitdrukking is gekomen om in het algemeen door de mogelijkheid eener gemeentelijke keuring het behoud te verzekeren van de gemeentelijke bevoegdheid om zich bij deze materie te doen gelden; dat, al zou de bewering, dat de gemeentelijke nakeuring een plaatselijk karakter moet dragen, steun vinden in de wet, wat echter niet het geval is, het plaatselijk karakter niet kan gezegd worden aan de nakeuring te worden ontnomen door deze namens Burgemeester en Wethouders te doen geschieden door de meer- bedoelde Keuringscommissie, welke dit doet in den geest van 93

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1929 | | pagina 90