Bijlage F. De vernietigings~vatbaarheid van de besluiten der colleges van B. en W* in Brabant en Limburg* Eerste Advies van Prof. mr. F* G. Schel- tema te Amsterdam. Op verzoek van het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bio scoop-Bond heeft Professor Mr. F. G. S c h e i t e m a te Am sterdam eerst advies uitgebracht, betreffende de vernietigings- vatbaarheid van de besluiten der colleges van B. en W., vast gesteld krachtens de verordeningen ex art. 4 der Bioscoopwet. Het eerste schriftelijke advies van Prof. Scheltema, gedateerd 13 Mei 1929 luidt als volgt: Aan het Bestuur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, Namens Uw Bestuur is de navolgende aangelegenheid aan mijn oordeel onderworpen. Door eenige Gemeentebesturen in de provincie Limburg zijn tot stand gebracht verordeningen als bedoeld in art. 4 der Bio scoopwet, waarin o.m. is bepaald, dat een nakeuring van films, in het openbaar te vertoonen, moet plaats vinden, en voorts, dat die nakeuring zal geschieden door of namens B. en W. Voorts hebben in die Gemeenten, ter uitvoering van die verordeningen, de Colleges van B. en W. besluiten vastgesteld omtrent de wijze, waarop die nakeuring zal plaats hebben. Met betrekking tot die besluiten, welker inhoud vóór dien zakelijk deel uitmaakte van eerder vastgestelde, door de Kroon echter rn'e^-goedgekeurde verordeningen als bedoeld in art. 4 der Bioscoopwet, wordt door U vooronderstelt, dat zij zijn in strijd met de Bioscoopwet. Mij is de vraag gedaan, of, indien die vooronderstelling juist is, zulk een besluit overeenkomstig art. 153 der Gemeentewet door de Kroon zoude kunnen worden vernietigd. Ik beantwoord die vraag bevestigend. Het genoemde art. 153 onderwerpt aan het vernietigingsrecht der Kroon ,,de plaatselijke verordeningen", die o.m. met de wet strijden. Blijkens art. 150 der Gemeentewet worden onder „plaatselijke verordeningen" verstaan ,,alle voorschriften en beschikkingen van den Raad en van Bur gemeester en Wethouders". Een besluit als het onderhavige valt onder deze definitie, en ik kan voorshands niet inzien, welk argu ment zich tegen een toepassing van art. 153 der Gemeetewet in een geval als het onderhavig zou kunnen verzetten, indien inder daad het besluit kan geacht worden te zijn in strijd niet of niet alleen met de door den Raad vastgestelde verordening, ter uit- 95

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1929 | | pagina 92