voering waarvan het strekt, maar met de Bioscoopwet zelve. De
omstandigheid, dat de verordening Koninklijke goedkeuring heeft
verkregen, belet niet, dat het ter uitvoering daarvan genomen be
sluit zeer wel in strijd met de wet kan zijn. En de omstandig
heid, dat art. 179 a der Gemeentewet aan B. en W. opdraagt
„•■het uitvoeren der verordeningen van den Raad" belet niet, dat
B. en W. bij die uitvoering zich hebben te onthouden van in
strijd te komen met de wet. Eindelijk moge te allen overvloede
worden opgemerkt, dat wel art. 179 b der Gemeentewet aan B.
en W. opdraagt het beslissen der over de uitvoering van 's Raads
verordeningen gerezen geschillen, maar dat door dit voorschrift
uiteraard niet de op art. 153 der wet steunende algemeene be
voegdheid van de Kroon wordt uitgesloten, zoomin als b.v. door
datzelfde voorschrift wordt uitgesloten eene op ander wetsbepalin
gen steunende bevoegdheid van de rechterlijke macht, nog daar
gelaten, dat B. en W., het betreffende besluit vaststellende, niet
een geschil, over de uitvoering van 's Raads verordeningen ge
rezen, beslisten.
Ik meen in het bovenstaande de mij gestelde vraag te hebben
beantwoord. Intusschen handel ik waarschijnlijk in Uw geest,
wanneer ik ook omtrent het verdere verloop der aangelegenheid
nog een enkele opmerking maak, waartoe de kennisneming van
de mij ter hand gestelde stukken gedurende den korten tijd, dat
ze te mijner beschikking stonden, mij aanleiding geeft.
In één of meer der betreffende gemeenten is, met toepassing
van de artt. 10 en 11 der Bioscoopwet, schorsing van de vergun
ning, ingevolge art. 1 der Bioscoopwet verleend, uitgesproken, op
grond van de overweging, dat alle films zijn vertoond, die niet
zijn gekeurd op de in het bovenbedoelde besluit genoemde wijze;
het daartegen volgens art. 13 der wet ingestelde beroep is door
Gedeputeerde Staten van Limburg verklaard te zijn ongegrond. De
vraag kan rijzen, welken invloed eene eventueele vernietiging van
het bovenbedoelde besluit op de schorsing der vergunning heeft.
Volgens art. 158 der Gemeentewet brengt vernietiging van de
zen strijd met de wet de vernietiging mede van alle de gevolgen
der vernietigde bepalingen. Kan nu als één dier gevolgen worden
aangemerkt de handeling van 3. en W., waarbij zij de vergunning
schorsten? Het wil mij aanvankelijk voorkomen, dat dit het geval
niet is. Natuurlijk bestaat tusschen het eventueele vernietigde
besluit en de schorsing een nauw verband; dat belet evenwel
niet, dat het besluit tot schorsing een zelfstandig besluit is, dat
niet als het ware automatisch uit het eventueel vernietigde
besluit voortvloeide. Men zie in soortgelijken zin een arrest van
den Hoogen Raad van 7 Mei 1906, W. 8376.
De schorsing in beroep door Gedeputeerde Staten bevestigd
vervalt dus niet van rechtswege. Kan zij anderszins worden
ongedaan gemaakt?
Als vaststaande mag wel worden aangenomen, dat dit resultaat
niet kan bereikt worden, doordien de Kroon zou overgaan tot
vernietiging van de door Gedeputeerde Staten gegeven uitspraak,
wijl art. 168 der Provinciale Wet. zooals dat zoowel in de rech-
96