't Zal levens tot de taak van den Bond behooren om te
blijven aandringen op wijziging van de Zondagswet, althans
om zoolang de verouderde wet van 1815 nog blijft be
staan in de gemeenten waar die wet nog wordt toegepast
de vrijheid voor het bioscoopbedrijf op te eischen om des
Zondags filmvertooningen te mogen geven.
Bij een beschouwing over het interne werk van den Bond
in het afgeloopen tijdperk kan nog minder dan bij de
voorgaande opsomming aanspraak op volledigheid gemaakt
worden.
Slechts een gering deel van de veelomvattende verrichtingen
in eigen kring kunnen dan ook om den wille van de vereischte
beknoptheid in dit overzicht aangestipt worden.
Uit het Zuiden van ons land kwam in het begin van 1918
de eerste kreet om hulp en het noodlot heeft gewild dat sinds
het bestaan van den Bond de exploitanten in het Zuiden, die
wel het meest door belemmeringen van de kerkelijke en
wereldlijke overheden in de uitoefening van hun bedrijf ge
hinderd werden, zeer vaak de bescherming van den Bond van
noode hebben gehad.
De oprichting van den „Bond van Exploitanten van Neder-
landsche Bioscoop-Theaters", die den 11 en Februari 1918 op
initiatief van den tegenwoordigen Bondsvoorzitter, den heer
D. Hamburger J r. uit Utrecht geschiedde, vond bij de
filmverhuurders aanvankelijk geen gunstig onthaal.
De „Vereeniging van Filmverhuurders", die bijna een jaar
later (Januari 1919) in het leven geroepen werd, moest klaar
blijkelijk het tegenwicht vormen. Er volgde althans hierop een
periode, waarin de beide vereenigingen elkaar in hatelijke
polemieken er bestond in dien tijd zelfs, zij 't voor korten
duur, een Bondsorgaan te lijf kwamen. Deze polemieken
in de vakpers, die bovendien nog ongepaste advertenties be
vatten, maakten op den buitenstaander een allesbehalve ver-
heffenden indruk.
19