en bioscoopdirecteuren sinds 1921 niets te wenschen overliet.
Toen in het begin van 1923 de in den Bond verspreide film
verhuurders, waarvan enkele zelfs met plannen tot afscheiding
rondliepen, zich vereenigden in een afdeeling, de thans geluk
kig nog bestaande „Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders", maak
ten vele bioscoopdirecteuren zich hierover ongerust.
Vooral het besluit dier afdeeling, om maatregelen te nemen
tegen bioscoopdirecteuren, die de verschuldigde filmhuur niet
op tijd betaalden, verwekte onder vele leden groote opschud
ding.
Zelfs werden er van andere zijde pogingen in het werk ge
steld om tegenover de organisatie der filmverhuurders een
macht te stellen van afzonderlijk georganiseerde bioscoop
directeuren, doch deze pogingen, die al in het begin van uit
voering waren gekomen, leden ten slotte door het krachtig
ingrijpen van de Bondsleiding, schipbreuk.
De maatregelen van de Bedrijfsafdeeling om regelen te stel
len aangaande contante betaling van de filmhuur werden, mede
dank zij het feit dat de Bondsleiding intusschen voor een juiste
reglementeering ter voorkoming van willekeur gezorgd had,
successievelijk door de bioscoopdirecteuren gewaardeerd.
En heden ten dage, nu hetz.g. ,,Roode-kaarten-instituut" van
Bondswege nauwkeuriger is gereglementeerd, erkent ieder lid
van den Bond, hetwelk zijne verplichtingen oprecht wil nako
men, dat het door de Bedrijfsafdeeling ingevoerde systeem van
contante betaling niet alleen een heilzame werking heeft gehad,
maar de financieele positie van het geheele bedrijf, zoowel van
filmverhuurders als van bioscoopdirecteuren, aanmerkelijk heeft
versterkt.
Evenmin als de Bond bij machte was alles te bereiken wat
hij zich bij zijn optreden naar buiten heeft voorgesteld, konden,
ook al werd door zijn beschavingswerk zeer veel ten goede
voor de leden tot stand gebracht niet alle door de opeen-
25