't Zou uitermate hoovaardig zijn, dit alles aan het bestaan
en de werking van den Nederlandschen Bioscoop-Bond toe te
schrijven, maar ontkend kan niet worden dat gelijk in den
aanhef is gememoreerd de Bond wel zijn stempel op den
ontwikkelingsgang der bioscopie heeft gedrukt.
Terugblik op den verrichten arbeid.
Toen 15 jaar geleden 3e Bond werd opgericht, aanvankelijk
met 50 leden, uitsluitend bioscoopdirecteuren, (op 10 April
1919 werd de Koninklijke Goedkeuring op de eerste Statuten
verleend) vonden de toenmalige leiders tal van misstanden,
die wilde men het bedrijf in goede banen leiden ten
spoedigste dienden te verdwijnen.
Ons land werd n.l. overstroomd door talrijke kwasi-weten-
schappelijke films, meerendeels uit Duitschland afkomstig, wel
ker vertooning het bioscoopbedrijf in een allesbehalve fraai
daglicht plaatste.
In samenwerking met de in begin 1919 opgerichte vereeni-
ging van filmverhuurders werd de strijd tegen deze tendenz-
films aangebonden. De Bond slaagde erin den stroom te
keeren en daaraan was het te danken, dat de meeste dier
tendenz-films niet in ons land vertoond zijn.
Vervolgens vroeg de aandacht 't was eigenlijk de eerste
kwestie, waarmede de Bond zich kort na de oprichting bijna
onafgebroken tot nu toe heeft moeten bezig houden de
keuring van films.
Op 2 November 1918 was eene Staatscommissie ingesteld,
aan welke werd opgedragen te onderzoeken, welke maatrege
len van overheidswege behooren te worden genomen, om het
zedelijk en maatschappelijk gevaar te bestrijden, dat aan bio
scoopvoorstellingen verbonden geacht werd.
Volgens het inzicht van de toenmalige Bondsleiding waren
6