Binnenlandsche Zaken, het Bestuur van de „Vereeniging van
Noordbrabantsche en Limburgsche gemeenten voor Gemeen
schappelijke Filmkeuring" en het Hoofdbestuur van den Ne-
derlandschen Bioscoop-Bond de opdracht gaven aan de Ka
tholieke Film-Centrale om voor de intrekking van het jeugd-
verbod te ijveren.
De conclusie lag dus voor de hand, dat de leden van voor
melde vereenigingen van Zuidelijke gemeenten, die mede
deze opdracht aan de K.F.C, hadden verstrekt, zich moreel
gebonden zouden achten dit ijveren niet alleen niet tegen te
werken, maar zelfs ervoor te zorgen dat de opdracht getrou
welijk kon worden uitgevoerd.
Het gemeentebestuur van Venlo heeft deze zaak van den
beginne aan schijnbaar anders aangevoeld. Toen n.l. het Be
stuur der K.F.C, bij de uitvoering van haar opdracht zich ook
tot het Gemeentebestuur van Venlo wendde, om te bevor
deren dat het jeugdverbod daar ter plaatse zou worden inge
trokken, weigerden Burgemeester en Wethouders hun mede
werking.
Intusschen liet het zich aanzien, dat het bestaan van de
Venlosche bioscopen door het bestaande jeugdverbod, ten
gevolge waarvan een categorie personen uit de bioscoop ge
weerd werden (ook vele ouders, die hun kinderen niet alleen
willen thuis laten, worden door dit verbod gehinderd om naar
de bioscopen te gaan), ernstig werd bedreigd. Een en ander
gaf het Hoofdbesuur aanleiding een ernstige poging te doen
om de medewerking van het Gemeentebestuur van Venlo te
verkrijgen voor intrekking van de bestaande verordening op
het verbod van bioscoopbezoek aan personen beneden
18 jaar.
Een onderhoud, dat het Hoofdbestuur in Januari 1932 had
aangevraagd, werd eerst op 25 Maart d.a.v. door B. en W.
van Venlo toegestaan. Bij dat onderhoud wees het Hoofd
bestuur eenerzijds op de moreele verplichting, welke voor de
gemeente Venlo als lid der Vereeniging van Zuidelijke ge
meenten voortsproot uit het z.g. Haagsche accoord en ander-
65