van de schoolvrije jeugd, misschien spoedig geheel zou moe
ten worden gestaakt".
Na een uitvlucht gezocht te hebben ten aanzien van de
moreele verplichting, die uit het Haagsche accoord voor de
gemeente Venlo voortspruit, liet het Gemeentebestuur aan het
slot van zijn prae-advies uitkomen, dat het de argumenten van
den Bioscoop-Bond, in verband met de al dan niet loonende
exploitatie der biosopen, als zijnde niet primair, kan voor
bijgaan.
Eenige dagen voor het beëindigen van het verslagjaar werd
dit prae-advies in den Venloschen Raad behandeld, waar ten
slotte besloten werd het jeugdverbod te handhaven.
Het laat zich nu aanzien dat dit besluit, in aanmerking
nemende den noodtoestand van het bedrijf in Venlo, zeer
ernstige consequenties tengevolge zal hebben.
Een kwestie van anderen aard, die het conflict deed ont
staan tusschen den Bond en de Vereeniging ,,Nederlandsch
Centraal Filmarchief", werd in het verslagjaar goeddeels tot
oplossing gebracht. Het rondschrijven van den Minister van
Binnenlandsche Zaken van 16 Juni 1930, dat op instigatie van
het Dagelijksch Bestuur van voornoemde vereeniging aan de
gemeentebesturen is verzonden, en waarin verzocht werd van
degenen, die filmopnamen op den openbaren weg willen
maken, eerst een verklaring te vragen, dat zij het negatief
aan het Nederlandsch Centraal Filmarchief in bewaring of ten
geschenke zullen geven, was aanleiding tot dit conflict.
In 1931 had het lid van de Eerste Kamer, de heer dr.
Henri Polak een niet doorgezette poging ondernomen
om te intervenieeren. Daarna bood de heer D. van Sta
veren, in zijn hoedanigheid van voorzitter der Ned. Ver
eeniging voor Cultureele Films (Cultuur-Filmcentrale) zijne
bemiddeling aan.
Dezerzijds werd den heer van Staveren te kennen
aeqeven, dat de Bond de door hem aangewende poging om
67