rast met een merkwaardig besluit van den Raad, waarbij het
sluitingsuur voor de bioscopen op 10 uur 's avonds werd be
paald. De Raad had zich tot het nemen van dit besluit laten
verleiden door den aandrang, dien de Vergunning- en Ver-
lofhoudersbond op de edelachtbare heeren van Weert had
uitgeoefend.
Het Hoofdbestuur besloot zich naar aanleiding van dit raads
besluit tot den Minister van Binnenlandsche Zaken te wenden
met verzoek wel te willen overwegen of op dit besluit, op
grond van art. 185 der Gemeentewet, het Koninklijk vernie
tigingsrecht moet worden toegepast, dan wel of, indien de
Raad van Weert dit besluit in een verordening ex art. 4 der
Bioscoopwet zou willen vastleggen, aan zulk een verordening
de Koninklijke Goedkeuring moet worden onthouden.
Na onderhandelingen met de Nederlandsche Spoorwegen
te Utrecht is het Hoofdbestuur principieel tot overeenstemming
gekomen omtrent het aangaan van een overeenkomst op den
grondslag van bepaalde reductievoorwaarden, een en ander
behoudens goedkeuring van de Algemeene Vergadering der
Leden.
Er zijn in het afgeloopen jaar drie ledenvergaderingen
gehouden.
Op 29 Maart vond de jaarvergadering plaats, waarin het
jaarverslag, de rekening en verantwoording, alsmede de be
grooting werden goedgekeurd en de contributie op dezelfde-
grondslagen als in 1931 werd vastgesteld.
Besloten werd, vooruitloopende op het nieuw vast te stellen
arbitrage-reglement, de minimum-kosten voor het behandelen
van een geschil door de „Commissie van Geschillen" op
ƒ20.— en voor de behandeling van een hooger-beroepzaak
door den ,,Raad van Beroep" op ƒ40.— te bepalen.
De periodiek-aftredende Hoofdbestuursleden, de heeren
D. Hamburger Jr. (voorzitter) te Utrecht, C h. van
86