lossen, die verband hielden met geëindigde monopoolrechten.
In totaal werden 42 klachten van onderscheiden aard be
handeld. Zeer tot zijn leedwezen moest het Hoofdbestuur naar
aanleiding van verschillende klachten art. 19 der Statuten toe
passen.
Een filmverhuurder, wiens film in een theater van een zijner
contractanten en partage vertoond werd, had entreebiljetten
laten opkoopen en deze gratis doen uitreiken, met het oogmerk
de recettes boven een contractueel bepaald limiet op te voe
ren. Op grond dat door deze praktijken in strijd met de alge-
meene belangen en de waardigheid van het film- en bioscoop
bedrijf gehandeld werd, legde het Hoofdbestuur het lid-film-
verhuurder, dat zich aan deze praktijken had schuldig ge
maakt, een boete van ƒ500.— op.
Een ander lid-exploitant, die wederrechtelijk films liet ver-
toonen in andere bioscopen, waaronder zelfs een die geboycot
was, dan waarvoor de films gehuurd waren, werd beboet met
een bedrag van ƒ250.
Een lid-exploitant, die een ongepaste reclamecampagne had
gevoerd, waarbij naar het oordeel van het Hoofdbestuur de
belangen en de waardigheid van het bedrijf geschaad werden,
zag zich beboet met een bedrag van ƒ100.
Vervolgens werd een boete van ƒ60.— opgelegd aan een
lid-filmverhuurder wegens levering van een film aan een ge
boycot theater en een boete van ƒ25.— aan een reizenden
bioscoopondernemer wegens het geven eener filmvertooning
in een gebouw, waarop een boycot rustte.
Art. 19a der Statuten (het opleggen van de straf van waar
schuwing) werd toegepast op een drietal leden-exploitanten,
die zich schuldig hadden gemaakt aan de publicatie van het
bedrijf onwaardige annonces.
Een lid-filmverhuurder ontving van het Hoofdbestuur een
berisping, omdat hij films aan een buitenstaander verhuurd
had zonder de Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur
van Films in acht te nemen.
Behalve het groot aantal klachten over onwaardige reclame,
92